De rechtbank Den Haag heeft in een bodemprocedure tussen een non-binaire persoon en de Staat op 18 oktober 2023 geoordeeld dat de Staat niet op korte termijn wetgeving hoeft in te voeren om registratie van een non-binaire genderidentiteit mogelijk te maken. Nieuwe wetgeving kan alleen tot stand komen door complexe politieke afwegingen. Dat dit politieke proces nog niet is afgerond, is volgens de rechtbank niet onrechtmatig.

Deze zaak gaat over een inwoner uit Amsterdam die in de Basisregistratie Personen is geregistreerd als vrouw. Dat is in strijd met de ervaren genderidentiteit; die is non-binair. Deze persoon wil dat de Staat op korte termijn de mogelijkheid biedt om diens non-binaire genderidentiteit en -naam te registreren, waarbij ook de gevolgen van die registratie wettelijk vastliggen. De Staat erkent dat er voor non-binaire transgenderpersonen nu geen wettelijk geregelde mogelijkheid bestaat om hun genderidentiteit te laten registreren en dat dit betrokkenen voor problemen stelt in het dagelijks leven. De Staat meent echter dat een wettelijke regeling op democratische wijze tot stand moet komen.

Oordeel rechtbank
De rechtbank oordeelt dat er sprake is van ongeoorloofd onderscheid tussen binaire en non-binaire transgenderpersonen. Voor binaire transgenderpersonen bestaat er inmiddels een in de wet geregelde mogelijkheid om de genderregistratie aan te passen. Voor non-binaire transgenderpersonen bestaat die mogelijkheid niet, ware het niet dat rechters vaak op grond van analoge toepassing van familierechtelijke bepalingen toch registratie bevelen. De gevolgen van die registratie zijn niet helder en volgen niet uit de wet. Dat een registratiemogelijkheid voor non-binaire transgenders een omvangrijk wetswijzigingsproces vergt, vormt onvoldoende rechtvaardiging om het verschil in behandeling (permanent) in stand te laten. Dit oordeel is in lijn met een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 mei 2023. Toch wijst de rechtbank de vordering van deze non-binaire persoon af. Er moeten complexe afwegingen worden gemaakt voor het invoeren van een derde gendermogelijkheid. Dat gaat verder dan het zetten van een 'X' op de geboorteakte. Het vergt een wijziging van een grote hoeveelheid wet- en regelgeving. Bij die wijzigingen moet de wetgever keuzes maken en de verdere uitwerking daarvan vraagt nader debat en nadere besluitvorming. Ook vergt debat hoe om te gaan met de mogelijk geringe bereidheid van andere landen een non-binaire geslachtsaanduiding te erkennen. In opdracht van de Minister voor Rechtspleging wordt in kaart gebracht welke stappen er gezet moeten worden om die ongelijkheid op te heffen. Maar het is vooralsnog - met name gezien de demissionaire status van het huidige kabinet - onduidelijk wanneer en hoe een volgende stap zal worden gezet. Dat dit wetgevingsproces op dit moment nog niet is afgerond, acht de rechtbank niet onrechtmatig juist vanwege de complexiteit ervan en de omstandigheid dat eerst sinds 2019 het verbod op discriminatie op grond van genderidentiteit een wettelijke basis kreeg in de Algemene wet gelijke behandeling. De rechtbank benadrukt daarbij wel dat het argument over de complexiteit van de wetgevingsoperatie een beperkte geldigheidsduur heeft.

ECLI:NL:RBDHA:2023:15524

Bron: www.rechtspraak.nl

Laatste nieuws