Rijkswet van 10-02-2017, Stb. 2017, 52

Rijkswet houdende wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid

—Deze wet strekt ertoe intrekking van het Nederlanderschap mogelijk te maken (bij personen vanaf 16 jaar) in het belang van de nationale veiligheid wegens deelname aan een terroristische organisatie zonder dat daarvoor een voorafgaande strafrechtelijke veroordeling vereist is. Daarnaast wordt het verlies van rechtswege bij deelname aan een vreemde krijgsdienst gewijzigd in een verliesgrond na een besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie. Intrekking van het Nederlanderschap op grond van deze wet is een preventieve maatregel en heeft daarmee een andere doelstelling dan intrekking van het Nederlanderschap op grond van de wet ter verruiming van de mogelijkheden voor intrekking van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven (Stb. 2016, 121). De wet richt zich uitsluitend op diegenen die zich in het buitenland bevinden en die zich blijkens informatie van bijvoorbeeld de inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben aangesloten bij een organisatie die door de Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is of wordt geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. De regering wil door intrekking van het Nederlanderschap en tegelijkertijd verklaring tot ongewenst vreemdeling op grond van artikel 67 van de Nederlandse Vreemdelingenwet 2000 voorkomen dat personen die bij terugkeer naar Nederland een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid, terugkeren.

Voor er sprake is van aansluiting in de zin van deze wet, dienen twee voorwaarden te worden vervuld:

  1. op grond van gedragingen van betrokkene kan worden vastgesteld dat boven redelijke twijfel verheven is dat hij de door de terroristische organisatie nagestreefde doelen onderschrijft en de intentie heeft om zich aan te sluiten bij de organisatie; en
  2. betrokkene verricht feitelijke handelingen voor of ten behoeve van de terroristische organisatie.

Het gaat bij aansluiting dus steeds om een combinatie van feitelijke handelingen en de intentie zoals deze uit gedragingen van betrokkene kenbaar wordt.

Indien is voldaan aan de voorwaarden voor intrekking van het Nederlanderschap op grond van de onderhavige regeling, zal in beginsel ook zijn voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de (vreemdelingrechtelijke) ongewenstverklaring. Dit zal slechts anders kunnen zijn indien bijvoorbeeld het recht op gezinsleven (artikel 8 EVRM) in de weg staat aan ongewenstverklaring. Omdat intrekking van het Nederlanderschap slechts effectief is als betrokkene tegelijkertijd tot ongewenst vreemdeling wordt verklaard, zal niet tot intrekking van het Nederlanderschap worden overgegaan als op voorhand vaststaat dat ongewenstverklaring als vreemdeling niet mogelijk is.

Na intrekking van het Nederlanderschap is het paspoort dat betrokkene bezit van rechtswege vervallen op grond van artikel 47, eerste lid, onderdeel a van de Paspoortwet.

Bij de intrekking van het Nederlanderschap zal een belangenafweging plaatsvinden. Bij deze belangenafweging gaat het onder andere om een afweging van de opportuniteit van de inzet van de maatregel in het licht van alternatieve maatregelen. Bij de intrekking van het Nederlanderschap zal het eventuele belang van opsporing, vervolging en berechting van betrokkene en de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van de straf, alsmede het belang van het verzamelen van inlichtingen door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden meegewogen. Daarnaast worden bij deze belangenafweging omstandigheden betrokken die samenhangen met de gedragingen van de persoon en andere omstandigheden. Tot slot kan deze belangenafweging ook een Europeesrechtelijke dimensie hebben, wanneer de intrekking van het Nederlanderschap ook leidt tot verlies van het Unieburgerschap.

Het intrekkingsbesluit zal, voor Nederland conform de Awb, bekend worden gemaakt door plaatsing in de Staatscourant. Hoewel de intrekking van de nationaliteit en het daarbij beperken van de mogelijkheden om hiertegen in rechte op te komen een zeer ingrijpende maatregel is, acht de regering deze noodzakelijk en proportioneel in het licht van het belang van bescherming van de nationale veiligheid. Met het doel om een eerlijk proces te garanderen is voorzien in:

  • het ambtshalve instellen van beroep door de Minister indien betrokkene of zijn vertegenwoordiger hiertoe niet is overgegaan;
  • hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dan wel het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
  • een regeling voor toevoeging van een raadsman;
  • een opdracht tot integrale toetsing van het besluit door de rechtbank; en
  • ontheffing van het griffiegeld.

Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om het verlies van het Nederlanderschap bij vrijwillige deelname aan een vreemde krijgsdienst die gevechtshandelingen verricht tegen het Koninkrijk of een bondgenootschap waar het Koninkrijk deel van uitmaakt, te wijzigen. In plaats van het huidige verlies van rechtswege wordt ook in dat geval intrekking van het Nederlanderschap mogelijk gemaakt om zo ruimte te laten voor een proportionaliteitsafweging.

Bij amendement is aan het oorspronkelijke voorstel toegevoegd dat de commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten onafhankelijk toezicht uitoefent op de toepassing van de bevoegdheid tot intrekking van het Nederlanderschap (in zijn algemeenheid, niet in individuele gevallen waar het toezicht bij de bestuursrechter is gewaarborgd).


Inwerkingtreding

(Inwerkingtredings)besluit van 10-02-2017, Stb. 2017, 67

Besluit tot wijziging van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap met het oog op het vaststellen van de elementen die betrokken worden bij de belangenafweging inzake een besluit omtrent intrekking van het Nederlanderschap en tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen I en IB van de Rijkswet van 10 februari 2017 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid (Stb. 2017, 52)

In deze algemene maatregel van rijksbestuur tot wijziging van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BVVN) wordt in de eerste plaats nader invulling gegeven aan de belangenafweging die plaatsvindt in het kader van de intrekking van het Nederlanderschap. Daarnaast strekt het tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) in verband met het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid.

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State van het Koninkrijk is bij de wijziging van de Rijkswet een nieuw artikel 14, tiende lid, RWN opgenomen, ertoe strekkende dat de elementen die betrokken worden bij een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap worden vastgelegd bij algemene maatregel van rijksbestuur. Met dit besluit wordt hieraan uitvoering gegeven. Het betreft hier de belangenafweging bij intrekking van het Nederlanderschap na een onherroepelijke veroordeling (artikel 68a BVVN), de belangenafweging bij intrekking van het Nederlanderschap bij vreemde krijgsdienst (artikel 68b BVVN) en die bij intrekking van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid (artikel 68c BVVN).

Dit besluit en de artikelen I en IB van de Rijkswet treden in werking met ingang van 01-03-2017.


Kamerstukken

R2064