Bij aardbevingsschade in Groningen zal de bewijslast worden omgekeerd. Schade wordt vermoed het gevolg van gaswinning te zijn, tenzij de mijnbouwonderneming (NAM) aantoont dat de schade door iets anders is veroorzaakt. Dit schrijft minister Kamp van Economische Zaken op 16 november in een brief aan de Tweede Kamer.

Kamp reageert hiermee op wensen van de Tweede Kamer en baseert zich bij de uitwerking op de door hem gevraagde voorlichting van de Raad van State. Deze concludeerde in oktober dat er weliswaar geen principiële bezwaren zijn tegen de omkering van de bewijslast in Groningen, maar dat de wijze waarop de Tweede Kamer via een aangenomen amendement de bewijslast wil regelen, verbetering behoeft.

De minister zal aanpassingen via een novelle vastleggen in het wetsvoorstel betreffende de veiligheid van olie- en gasactiviteiten (Kamerstukken 34 041) waarin dat en andere amendementen zijn opgenomen.


Voorlichting Raad van State

In de voorlichting doet de Raad van State op al die amendementen bij het wetsvoorstel voorstellen voor verbetering. In de novelle zullen met inachtneming van de voorlichting
voorstellen worden gedaan voor aanpassing van het in dit wetsvoorstel opgenomen artikel over een wettelijk bewijsvermoeden (omkering bewijslast bij mijnbouwschade). Op diverse onderdelen raakt de voorlichting echter ook aan het wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet inzake veiligheid en regie (naar aanleiding van het rapport ‘Aardbevingsrisico’s in Groningen’ van de Onderzoeksraad voor Veiligheid), waarover inmiddels ook advies van de Raad van State is ontvangen. Dat wetsvoorstel zal op korte termijn aan de Kamer worden aangeboden. De voorlichting en het advies op de desbetreffende onderdelen zullen ook bij dat wetsvoorstel worden meegenomen.


Omkering bewijslast

Het onder nr. 12 aangenomen amendement introduceert een wettelijk bewijsvermoeden voor mijnbouwschade. De Afdeling overweegt dat hiervoor een dragende motivering nodig is, omdat het gaat om een wettelijke afwijking van de hoofdregel ‘wie stelt bewijst’, die doorwerkt in de procesposities van private partijen. De Afdeling stelt dat een heldere afbakening noodzakelijk is en dat deze ontbreekt door onduidelijkheid met betrekking tot het type schade en het effectgebied waarvoor het bewijsvermoeden geldt. Dit klemt temeer omdat het amendement ziet op alle mijnbouwactiviteiten. Uitgaande van de wens van de Kamer om tot omkering van de bewijslast te komen zal de minister, met inachtneming van de door de Afdeling gegeven voorlichting, in de novelle een wettelijk bewijsvermoeden voor de Groningse situatie voor fysieke schade aan bouwwerken opnemen.


Informatieplicht

Het onder nr. 35 aangenomen amendement regelt dat de exploitant op verzoek van de wederpartij alle informatie verstrekt waarover hij beschikt ten aanzien van de exploitatie, de bodemstructuur en bodemwegingen, die nodig is om te beoordelen of het verweer van de exploitant gegrond is.

De Afdeling stelt vast dat het amendement benadeelden een ongeclausuleerd recht geeft om informatie op te vragen. De regelingen zoals opgenomen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet openbaarheid van bestuur kennen een dergelijk ongeclausuleerd recht niet. Er zijn in het amendement geen voorwaarden opgenomen die het verplicht verstrekken van bedrijfsvertrouwelijke gegevens voorkomen, zoals in vergelijkbare bepalingen wel het geval is. De minister lijkt het niet wenselijk een dergelijk ongeclausuleerd recht op informatie in de wet op te nemen en zal daarom in het wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet inzake veiligheid en regie een geclausuleerde informatieverplichting opnemen en dit onderdeel bij novelle schrappen uit wetsvoorstel 34 041.


Toetsingskader

Het onder nr. 36 aangenomen amendement beoogt de mogelijkheden te verruimen om de aanvraag voor een opsporings- of winningsvergunning af te wijzen of de instemming met een winningsplan te weigeren in verband met het risico op nadelige gevolgen voor het milieu, de veiligheid of de volksgezondheid of schade door bodembeweging. Uitgangspunt van het amendement is dat de leefomgeving niet mag verslechteren als gevolg van mijnbouw.
De Afdeling constateert dat een omgevingsvergunning (Wabo-vergunning) op basis van de vigerende wetgeving al kan worden geweigerd in verband met nadelige gevolgen voor het milieu en veiligheid. De Afdeling concludeert dat het amendement bewerkstelligt dat op ten minste drie beoordelingsmomenten (opsporings- en winningsvergunning, het winningsplan en de Wabo-vergunning) grofweg hetzelfde toetsingskader wordt gehanteerd. De minister onderschrijft dat. In het wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet inzake veiligheid en regie zal het toetsingskader voor de opsporingsvergunning en winningsvergunning
wel worden aangescherpt. Daarom zal dit onderdeel bij novelle worden geschrapt uit wetsvoorstel 34 041.


Adviesrecht

Het onder nr. 38 aangenomen amendement breidt het adviesrecht over mijnbouwwetvergunningen en het winningsplan uit tot colleges van burgemeester en wethouders en het dagelijks bestuur van waterschappen.

De Afdeling onderschrijft dat met het amendement het burgerperspectief een voor burgers meer herkenbare plaats krijgt. Voor een winningsplan kan een adviesrecht van de betrokken gemeenten en waterschappen in dit opzicht een zekere meerwaarde hebben. Toekenning over de hele linie van een zwaarwegend adviesrecht aan alle betrokken bestuursorganen brengt echter een overlap van adviesbevoegdheden met zich. Voor opsporings- en winningsvergunningen is een beperking van het adviesrecht tot Gedeputeerde Staten naar het oordeel van de Afdeling plausibel, nu deze vergunningen in het algemeen een gemeente-overstijgend gebied betreffen. Voor winningsplannen en omgevingsvergunningen is dat anders, omdat de locatie van winning dan bekend is. De minister neemt in het wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet inzake veiligheid en regie een voorstel op dat met deze voorlichting overeenstemt. Daarom zal dit onderdeel bij novelle worden geschrapt uit wetsvoorstel 34 041.

Laatste nieuws