De aansprakelijkheid voor de gaswinning in Groningen kan volgens een vonnis van de Rechtbank Noord Nederland van 5 oktober jl. vergaand zijn. De rechter neemt bovendien een bewijsvermoeden aan en het is aan de veroorzakers van de schade om het tegendeel aan te tonen.

Eiser in deze zaak is eigenaar van een boerderij die bestaat uit een woning, twee schuren en een garage in de gemeente Loppersum. De boerderij bevindt zich boven het Groningenveld, op circa 9 kilometer van het dorp Huizinge, in het gebied waar zich als gevolg van gaswinning aardbevingen voordoen. Na aardbevingen in 2012 heeft [eiser] schade aan de boerderij geconstateerd en dit gemeld aan de NAM. Een in opdracht van de NAM opgemaakt rapport constateert dat voor herstel ruim 60.000 euro begroot moet worden. De NAM schakelt daarop nog een onderzoeksbureau in dat concludeert dat:

‘De scheefstand en/of zetting zich in het verleden reeds heeft voorgedaan (…) Deze schade is niet veroorzaakt door trillingen door aardbevingen. (…)

De woningen en de aanbouw zijn vanuit de bouwwijze van de fundering op een wierde (waarschijnlijk verminderde gronddruk) onderhevig aan zetting, hetgeen niet primair wordt veroorzaakt door trillingen door aardbevingen (categorie schade C).

De scheefstand van de gevel van de schuur is aanzienlijk, maar is ook in de loop van de tijd tot stand gekomen en niet door een enkel evenement, zoals trillingen door aardbevingen. (…)

De lekkage aan de schoorstenen is niet te wijten aan trillingen als gevolg van aardbevingen.’

Een vervolgens in opdracht van eiser uitgevoerd onderzoekt bestrijdt deze laatste conclusies met klem en begroot de herstelkosten op maar liefst 612.000,00 euro.

Nam heeft vervolgens ruim 60.000 euro schadevergoeding betaald.

Eiser spreekt zowel de NAM als de Staat aan op grond van art. 6:162 BW, onrechtmatige daad.

De Staat betwist aansprakelijkheid. Volgens de Staat is NAM als exploitant risico-aansprakelijk. De Staat betwist onrechtmatig te hebben gehandeld. Als vergunningverstrekker en toezichthouder kan de Staat naar zijn mening slechts onder zeer bijzondere omstandigheden aansprakelijk worden gehouden op grond van artikel 6:162 BW, omdat hij een beoordelings- en beleidsvrijheid heeft.

Het vonnis: causaal verband

Volgens de rechtbank is van het vereiste causale verband sprake als de schade in zodanig verband staat met de aardbevingen, dat zij NAM en EBN, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van de aardbevingen kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW).

De rechtbank acht bij het toepassen van deze maatstaf in dit geval van belang dat gaswinning naar haar aard het risico op schade meebrengt; binnen een bepaald effectgebied is schade naar ervaringsregels redelijkerwijs te verwachten. Verder is van belang dat het bij aansprakelijkheid op grond van artikel 6:177 BW gaat om een vergaande risicoaansprakelijkheid die is ingevoerd in het kader van de verbetering van de (rechts)bescherming van derden. Bij de invoering van de Mbw en de uitbreiding daarbij van artikel 6:177 BW tot aansprakelijkheid voor schade als gevolg van bodembeweging zijn het belang van de burger bij het uitblijven van schade en het belang van de gemeenschap bij mijnbouwactiviteit gewogen: de burger moet vergunde mijnbouwactiviteit gedogen en de exploitant heeft de verplichting om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te voorkomen dat schade wordt veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van de winning. Niettemin kan schade ontstaan. Die schade moet dan niet voor rekening komen van degene die moet gedogen, maar voor rekening van degene wiens activiteiten aanleiding zijn (geweest) voor het ontstaan ervan en die van deze activiteiten economisch profijt heeft. Hij moet daarbij de slachtoffers en de aan hen toebehorende onroerende goederen, nemen zoals deze zijn. Dat wil zeggen dat schade die mede voortvloeit uit een bepaalde latente kwetsbaarheid van het slachtoffer en/of het onroerend goed in beginsel het causaal verband tussen de aardbeving en de schade niet doorbreekt en dus door de veroorzaker (volledig) moet worden vergoed.

Het vonnis: Bewijs omvang schade

De rechtbank kan op basis van de nu beschikbare rapporten niet vaststellen of het vereiste causale verband tussen de aardbevingen en de geconstateerde schade aan de boerderij aanwezig is en welke vermogensschade [eiser] hierdoor lijdt. Alle partijen beroepen zich voor hun standpunt op berichten van deskundigen. De rechtbank stelt voorop dat de wetgever bij de totstandkoming van de risico-aansprakelijkheid van artikel 6:177 lid 4 BW uitvoerig heeft stilgestaan bij de bewijslastverdeling. Uiteindelijk is vastgehouden aan de hoofdregel van artikel 150 Rv. Daarbij is expliciet overwogen dat de rechter tal van mogelijkheden ter beschikking staan om een eiser in eventuele bewijsnood tegemoet te komen en is gewezen op de mogelijkheid om op grond van redelijkheid en billijkheid tot een andere verdeling van de bewijslast te komen dan die welke volgens de hoofdregel geldt. Ook is gewezen op de mogelijkheid van het gebruik maken van weerlegbare vermoedens. De aanname daarvan zou in de rede liggen wanneer de schadevergoeding die wordt gevorderd, schade betreft die kan worden verwacht van bodembeweging en deze bovendien is ontstaan binnen het gebied waar bodembeweging zich voordoet als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. De rechtbank stelt vast dat na inwerkingtreding van de Mbw het aantal en de kracht van de aardbevingen als gevolg van gaswinning in Groningen fors zijn toegenomen. In deze zaak staat vast dat de boerderij is gelegen in het effectgebied waar schade als gevolg van aardbevingen optreedt. Verder kan uit de beschikbare deskundigenrapporten voldoende worden afgeleid dat de door eiser gestelde schade aan de boerderij schade is die kan worden verwacht van bodembeweging. Dit soort schade zou naar haar aard redelijkerwijs aardbevingsschade kunnen zijn.

Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat er in relatie tot de risico-aansprakelijke partijen NAM en EBN voldoende reden is voor het aannemen van een bewijsvermoeden dat de door eiser gestelde fysieke beschadigingen aan de boerderij, de scheuren, verzakkingen en dergelijke, het gevolg zijn van aardbevingen. De rechtbank tekent hierbij aan dat zij van oordeel is dat het verwijzen naar de rapporten onvoldoende is om het bewijsvermoeden te ontzenuwen, omdat daar de rapporten tegenover staan die anders beweren.

Comparitie 

De rechter beveelt een comparitie waarop in elk geval aandacht zal worden besteed aan de vraag in hoeverre de Staat onrechtmatig heeft gehandeld, of eiser daardoor schade heeft geleden en of in dat kader ook een bewijsvermoeden geldt.

Verder zal de rechtbank vragen stellen over de omvang van schade.

Wordt vervolgd

 

ECLI:NL:RBNNE:2016:4402

 

 

Laatste nieuws