Nederlands Juristenblad 22
5 juni 2014
2014/6
Naar een integrale Crisisbeheersingswet?
Sinds 2007 wordt in Nederland jaarlijks aan de hand van de factoren waarschijnlijkheid en ernst een risicotaxatie gemaakt van de rampen die onze nationale veiligheid bedreigen. Een risicoanalyse heeft echter slechts zin als daar ook iets mee gedaan wordt. Daarbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen vier fasen: preventie, preparatie, respons en nazorg. De wetgever dient al deze processen te faciliteren. En juist hieraan schort het, volgens Muller. Verantwoordelijk hiervoor is de duizelingwekkende hoeveelheid regelingen. Wat Muller voor ogen staat, is te onderzoeken of het ‘wenselijk, effectief, noodzakelijk en juridisch haalbaar’ is om de afzonderlijke regelingen op dit terrein bij elkaar te brengen in een integrale Crisisbeheersingswet. Zo’n Lex Muller verdient zeker nadere overdenking. Maar wetgevingsjuristen wacht een lastige klus als het aankomt op de vormgeving ervan.
Privaatrecht in nood
Het preadvies van Hartlief ‘Privaatrecht in nood’ is een rijk preadvies dat tal van maatschappelijk en juridisch gevoelige punten aan de orde stelt, over een onderwerp waar nagenoeg iedere civilist van naam zich wel een keer direct of indirect over heeft uitgelaten. In de fase voorafgaand aan de ramp ziet het preadvies nauwelijks een rol voor het privaatrecht nu rampen in essentie grotendeels onverwacht zijn waardoor de gewone regels van het aansprakelijkheidsrecht daar lastig vat op krijgen. In de ‘acute rampfase’ lijkt er nog enig braakliggend terrein te zijn vanwege de specifieke privaatrechtelijke instrumenten voor ingrijpen. In de fase achteraf leidt het gewone aansprakelijkheidsrecht tot betrekkelijk geringe ruimte voor compensatie. Maar gewone regels zijn niet noodzakelijk passend voor ongewone situaties. Het is dan niet onlogisch dat eventuele compensatie moet komen uit bijzondere regelgeving. Kortom, een nuchter en daarmee ontnuchterend preadvies. Bij een onderwerp waarbij de emoties snel kunnen oplopen een grote verdienste.
Wat het strafrecht in crises vermag
Keulen heeft in een doorwrocht preadvies de problematiek rondom het bestrijden en voorkomen van crises door middel van het strafrecht helder in kaart gebracht. Het preadvies ademt een optimistisch geloof in de effectiviteit van het strafrecht als het gaat om misdaad- en crisisbestrijding. Stevige standpunten worden niet geschuwd waar het gaat om verruiming van strafbaarstellingen en uitbreiding van bevoegdheden. Dat daarbij in de kern intenties strafbaar worden, ziet Keulen niet als een probleem. De kritiek die geleverd is op de alsmaar uitdijende strafbaarstellingen die gepaard gaan met ingrijpende onderzoeksbevoegdheden wordt van de hand geschoven, onder andere door op te merken dat deze argumenten in het parlement weinig gehoor hebben gevonden. Maar is het niet juist een hedendaags probleem, dat in het parlement zogenaamde fact free politics wordt bedreven, ingegeven door veiligheidsclaims die in de samenleving worden geuit? Of het strafrecht daardoor beter wordt toegesneden op strafbare gedragingen die crises tot gevolg kunnen hebben en of we met dergelijke strafbaarstellingen een volgende crisis voor zouden kunnen zijn, zoals Keulen schrijft is een hoopvolle veronderstelling die nauwelijks op enig empirisch bewijs kan bogen. Wordt hiermee de burger niet een schijnveiligheid geboden? Deze stellingname zal hopelijk aanleiding geven tot een fundamenteel debat op de jaarvergadering over de vraag in welke richting het strafrecht zich zou moeten ontwikkelen.
Constitutionele nood(zaak): noodrecht nader bezien
Kummeling levert veel voer voor nadere discussie over de toekomstige inrichting van ons (constitutionele) noodrecht. In deze bespreking van zijn preadvies wordt ingezoomd op zijn analyse van de tekortkomingen van het huidige staatsnoodrecht en de door hem voorgestelde oplossing: een wijziging van artikel 103 Grondwet. Zal dit soelaas bieden voor de gesignaleerde problemen? Het huidige artikel werpt volgens Kummeling ongewenste ‘juridische en psychologische’ drempels op voor de toepassing van formeel noodrecht terwijl dat meer waarborgen zou bieden dan het sluipende noodrecht dat nu vaak wordt gebruikt. In de onderbouwing van deze stelling leunt Kummeling sterk op de vergelijking van waarborgen in de situatie waarin formeel noodrecht wordt ingezet en de situatie waarin ingrijpende bevoegdheden in reguliere wetgeving terecht komen. Daarmee raakt de vraag die daaraan voorafgaat, of er überhaupt ingrijpende overheidsbevoegdheden dienen te kunnen worden ingezet, echter wel enigszins buiten beeld. Een ander bezwaar is dat aanpassing van de Grondwet in Nederland zeer moeilijk en tijdrovend is. Ligt het niet meer voor de hand te beginnen met aanpassing van de bijzondere noodwetten?
Eerder verschenen
NJB 21 (2014)
30 mei 2014
NJB 20 (2014)
22 mei 2014
NJB 19 (2014)
15 mei 2014
NJB 18 (2014)
8 mei 2014
NJB 17 (2014)
1 mei 2014