Wetsvoorstel (27-03-2023) houdende regels inzake een wettelijke taak van gemeenten om opvangvoorzieningen voor asielzoekers mogelijk te maken (Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen)

—Nederland is op basis van internationale en Europeesrechtelijke verplichtingen verplicht om asielzoekers opvang te bieden. Het Rijk is verantwoordelijk voor het opvangen van asielzoekers. Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) voert dit in opdracht van het Ministerie van JenV uit. Dit wetsvoorstel geeft ook gemeenten een expliciete wettelijke taak bij de opvang van asielzoekers. Tevens wil het kabinet met dit wetsvoorstel komen tot een evenwichtigere verdeling van asielzoekers over gemeenten.

Uitgegaan wordt van solidariteit tussen gemeenten, een eerlijke en evenwichtige spreiding over het land, zoveel mogelijk vrijwillig ter beschikking stellen van opvangplaatsen en het voorkomen van crisisnoodopvang. Het kabinet blijft erop inzetten dat duurzame opvangplaatsen door gemeenten zoveel mogelijk vrijwillig ter beschikking worden gesteld. Dat wordt door dit wetsvoorstel (ook wel de spreidingswet genoemd) op verschillende manieren bevorderd; onder meer door het verstrekken van specifieke uitkeringen voor duurzame opvangplaatsen, ook buiten de overlegcyclus waar dit wetsvoorstel in voorziet. Een belangrijk doel is in ieder geval dat crisisnoodopvang zoveel als mogelijk tot het verleden zal gaan behoren.

Met dit wetsvoorstel wordt ook invulling gegeven aan de wens vanuit het Veiligheidsberaad en de commissarissen van de Koning in hun rol als rijksorgaan om juridisch instrumentarium te ontwikkelen om de druk van de vluchtelingenstroom op de samenleving gelijkmatig over het land te verspreiden en (verder) invulling te geven aan de inhoudelijke plannen rondom asielopvang.

Het kabinet kiest met dit wetsvoorstel – na afweging van meerdere varianten – voor het beleggen van een wettelijke taak bij enkele gemeenten op basis van een jaarlijks verdeelbesluit, te nemen door het Rijk, waardoor de asielopvang evenwichtig over de provincies en daarmee het land kan worden verdeeld. Deze variant gaat uit van samenwerking van gemeenten om opvangvoorzieningen mogelijk te maken. Gemeenten bezien samen de mogelijkheden (ook in relatie met de opdracht van het huisvesten van vergunninghouders). De uiteindelijke clustering van opvangvoorzieningen bij bepaalde gemeenten, sluit aan bij de huidige praktijk.

De bij amvb vast te stellen verdeelsystematiek resulteert in de eerste plaats in een provinciale asielopgave (een verdeling van het totaal aantal benodigde opvangplaatsen over de provincies). Daarbij is aandacht voor het onderscheid in behoefte voor reguliere opvang en opvang voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv).

In de tweede plaats wordt in de algemene maatregel van bestuur een verdeelsystematiek opgenomen van een indicatieve verdeling naar het benodigde aantal opvangplaatsen per gemeente. Vervolgens wordt de provinciale opgave door de Minister van Justitie en Veiligheid via het ‘verdeelbesluit’ belegd bij bepaalde gemeenten in de desbetreffende provincie.

Gemeenten die ruimte kunnen en willen maken voor asielopvang kunnen net als in het huidige systeem het geval is, te allen tijde vrijwillig contact zoeken met het COA dan wel met de provincie. Gemeenten die vrijwillig opvangplaatsen beschikbaar stellen die langer dan vijf jaar beschikbaar zijn, kunnen, naast de reguliere kostenvergoeding, een financiële beloning verkrijgen.

Met de in het wetsvoorstel gekozen systematiek wordt uitdrukkelijk beoogd dat voldoende duurzame en flexibele opvangcapaciteit wordt gerealiseerd. Onder meer door het aanhouden van de zogeheten ‘vaste voorraad’ – locaties beschikbaar voor vijf jaar of langer – moeten schommelingen in instroom en bezetting in de toekomst kunnen worden opgevangen.

De Afdeling advisering van de Raad van State had in haar advies over het wetsvoorstel kritische opmerkingen over de onnodig complexe procedure waarbij gemeenten aan de ene kant opvangplaatsen bij de minister kunnen aanbieden en daarbij een bonus kunnen ontvangen en aan de andere kant, op een later moment, binnen de provincie met elkaar moeten afstemmen welke gemeenten de overige opvangplaatsen gaan realiseren. De verdelingsprocedure en de ingebouwde financiële prikkels hebben bovendien een competitief element in zich en dragen niet bij aan de solidariteit tussen gemeenten die de regering op het oog heeft. Daarnaast zijn veel aspecten uit het wetsvoorstel nog onduidelijk, bijvoorbeeld over de precieze rol van provincies en die van het COA. Ook de termijn waarbinnen de gemeenten de opvangplaatsen moeten realiseren is niet duidelijk. Ook zijn veel aspecten van het wetsvoorstel nog niet uitgewerkt, zoals hoe de verdeling van opvangplaatsen over provincies en gemeenten precies tot stand komt. De Afdeling adviseerde bovendien een eenvoudiger systematiek van het wetsvoorstel en wees daarbij op de procedure die geldt voor huisvesting van statushouders.

De regering heeft geen aanleiding gezien het wetsvoorstel hierop aan te passen. Volgens de regering is het wetsvoorstel de uitkomst van politieke besprekingen waarbij het uitgangspunt was een balans te vinden tussen enerzijds het neerleggen van een wettelijke taak voor gemeenten om asielopvang mogelijk te maken, en anderzijds de gevoelde noodzaak om deze (mogelijke) wettelijke taak voor gemeenten zo klein als mogelijk te houden en zoveel mogelijk op basis van vrijwilligheid tot stand te laten komen. Volgens het kabinet wordt met dit wetsvoorstel het voor gemeenten aantrekkelijker om te investeren in opvanglocaties die voor langere tijd beschikbaar zijn. Op deze manier komt stapsgewijs extra opvangcapaciteit beschikbaar. Het voorstel zorgt naar de mening van het kabinet voor een betere verdeling van opvangplekken over Nederland. Gemeenten maken binnen hun provincies onderling afspraken over wie wat doet. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat de ene gemeente asielopvang op zich neemt en een andere gemeente statushouders huisvest.

Kamerstukken