Wet van 25-11-2013, Stb. 2013, 480

Wet tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie

—Deze wet regelt dat de vrouwelijke partner van de moeder de juridisch ouder van een kind kan worden zonder dat daarvoor een gerechtelijke procedure is vereist. Voorwaarde is dat het kind is verwekt met behulp van het zaad van een anonieme zaaddonor. Naast (het vermoeden van) het biologisch ouderschap wordt het sociale ouderschap dus als grond voor het vestigen van familierechtelijke betrekkingen geïntroduceerd. De positie van kinderen geboren in lesbische relaties wordt zo veel mogelijk in overeenstemming gebracht met die van kinderen geboren in heteroseksuele relaties. De biologische werkelijkheid blijft wel een rol spelen. Het juridische ouderschap van de sociale ouder kan door het kind worden aangetast om zo de weg vrij te maken voor het juridisch ouderschap van de biologische ouder. Het uitgangspunt in het afstammingsrecht dat een kind niet meer dan twee juridische ouders kan hebben, blijft namelijk wel gehandhaafd. De wet bevat de volgende wijzigingen van het afstammingsrecht:

  1. Het moederschap van de duomoeder ontstaat van rechtswege als de duomoeder is gehuwd met de moeder van het kind en duidelijk is dat de biologische vader van het kind geen rol zal spelen in zijn verzorging en opvoeding.
  2. In alle andere gevallen kan de duomoeder het kind erkennen.
  3. De mogelijkheid om de rechter te verzoeken om vervangende toestemming voor erkenning wordt uitgebreid tot de zaaddonor die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
  4. De duomoeder die als levensgezel heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, wordt gelijk gesteld aan de mannelijke levensgezel. Dit betekent dat:
    a. het moederschap van deze duomoeder gerechtelijk kan worden vastgesteld;
    b. zij alimentatieplichtig is jegens het kind op grond van artikelen 394 en 395b van Boek 11 van het BW.

Bij amendement is aan de wet toegevoegd dat de persoon die als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met de daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, eveneens om vervangende toestemming kan verzoeken. De rechter geeft alleen vervangende toestemming aan de instemmende levensgezel als dit in het belang is van het kind. De rechter beoordeelt dit aan de hand van de omstandigheden van het geval. De rechter heeft hiermee dus een ruimere afwijzingsmogelijkheid dan het geval is bij de biologische vader. De regelingen betreffende de aangifte van de geboorte van een kind, het naam- en het gezagrecht zijn aan deze wijzigingen aangepast. Ook de Rijkswet op het Nederlanderschap wordt aangepast (zie Stb. 2013, 481). Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip.
 

Inwerkingtreding en AMvB

Besluit van 20-03-2014, Stb. 2014, 132

Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 25 november 2013 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie (Stb. 2013, 480) en tot wijziging van het Besluit bijzondere akten van de burgerlijke stand, het Besluit gezagsregisters en het Besluit burgerlijke stand 1994 in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie

—De wet Lesbisch ouderschap treedt in werking op 1 april 2014. Het Besluit wijzigt tevens  op enkele punten het Besluit gezagsregisters, het Besluit burgerlijke stand 1994 en het Besluit bijzondere akten van de burgerlijke stand. Deze wijzigingen zijn noodzakelijk in verband met de totstandkoming en inwerkingtreding van de Wet Lesbisch ouderschap. Dit besluit treedt tevens op 1 april 2014 in werking.
 

Kamerstukken