Volgens advocaat-generaal Vlas kan het oordeel van het gerechtshof in Den Haag van 17 november 2017 dat Nederland deels aansprakelijk is voor geleden schade door de nabestaanden van ruim 300 moslimmannen niet in stand blijven. 

De zaak gaat over de vraag of Dutchbat (en daarmee de Staat) onrechtmatig heeft gehandeld bij de evacuatie van de ruim 300 moslimmannen die na de val van de enclave Srebrenica op 11 juli 1995 hun toevlucht hadden gezocht tot de compound van Dutchbat. Zij moesten op 12 en 13 juli 1995 de compound van Dutchbat verlaten. Het Haagse hof besliste dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door de afscheiding van de mannelijke vluchtelingen door de Bosnische Serven in goede banen te leiden door de vluchtelingen in de groepen en door de sluis naar de bussen te laten gaan. Ook heeft het hof geoordeeld dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door de mannelijke vluchtelingen die zich op 13 juli 1995 op de compound bevonden niet de keus te bieden op de compound te blijven en hun daarmee de kans van 30 procent te onthouden om niet te worden blootgesteld aan de onmenselijke behandelingen en executies door de Bosnische Serven. Door de mannen zonder meer van de compound te laten vertrekken, is hun een kans op overleven ontnomen. Het hof stelde de Staat aansprakelijk voor 30% van de geleden schade door de nabestaanden.

De advocaat-generaal oordeelt anders:

'Bij de beoordeling van de vraag of Dutchbat onrechtmatig heeft gehandeld, is van belang dat Dutchbat opereerde in een oorlogssituatie en onder grote druk beslissingen moest nemen, en dat uit het arrest van het hof bovendien volgt dat Dutchbat in het algemeen handelde onder dreiging van wapengeweld. Anders dan in de mini safe area, had Dutchbat wel een zekere controle over de gebeurtenissen binnen de compound. Dutchbat kon bovendien een zekere, beperkte invloed uitoefenen op het handelen van de Bosnische Serven, in die zin dat Dutchbat de mannelijke vluchtelingen nog enige tijd op de compound had kunnen houden en aldus in ieder geval het moment kon uitstellen waarop de Bosnische Serven de mannelijke vluchtelingen in handen kregen. Gezien dat laatste acht ik het daarom juist dat het hof zich in wezen heeft afgevraagd of Dutchbat (met de kennis die het toen had) redelijkerwijs kon worden geacht de handelwijze te volgen waarvan achteraf wordt geoordeeld dat die mogelijk tot gunstiger gevolgen zou hebben geleid voor de mannelijke bevolking dan de daadwerkelijk gekozen handelwijze, waarvan het gevolg bekend is. Hierover klaagt het onderdeel ook niet. Bij de beoordeling van wat Dutchbat redelijkerwijs geacht kon worden te doen, moet niettemin zwaar meewegen dat Dutchbat opereerde in een oorlogssituatie, onder grote druk en onder dreiging van wapengeweld, met slechts zeer beperkte mogelijkheid tot beïnvloeding van de Bosnische Serven.

Het hof heeft zijn oordeel over de onrechtmatigheid van het handelen van Dutchbat gegrond op zijn oordeel dat Dutchbat de mannelijke vluchtelingen enige dagen (of zelfs maar uren) langer op de compound had kunnen houden. Uit het oordeel van het hof in rov. 66.2-69.1 volgt echter dat ook bij het volgen van die handelwijze de mannelijke vluchtelingen een zeer groot risico zouden hebben gelopen op de dood of op onmenselijke behandeling. Daarbij komt dat het volgen van deze handelwijze zou inhouden dat de mannen in een erbarmelijke toestand, die zienderogen verslechterde, zouden achterblijven, terwijl, naar de Staat heeft aangevoerd, op 13 juli 1995 geen uitzicht bestond wanneer Dutchbat zelf zou kunnen vertrekken en ook de bevoorrading werd tegengehouden. In dat licht heeft het hof onvoldoende gemotiveerd waarom Dutchbat op 13 juli 1995, in een afweging van de reële risico’s die beide handelwijzen inhielden en gegeven de situatie waarin Dutchbat zich bevond, niet redelijkerwijs ervoor kon kiezen om ook de mannen te evacueren.' 

Voorlopig is de uitspraak van de Hoge Raad bepaald op 19 april 2019. 

 

Bron: rechtspraak.nl en ECLI:NL:PHR:2019:95

Laatste nieuws