Houd de straat maar op afstand, daar is iedereen bij gebaat

Dit is het winnende essay van de essaywedstrijd die de Rechtspraak in het kader van de Dag van de Rechtspraak 2016 organiseerde. Het thema van zowel Dag als wedstrijd was: de rechter tussen staat en straat. Klaas Nijenhuis bepleit enige afstand tussen rechters en burgers. Dat is volgens hem inherent aan het vak van rechter en mede dáárdoor kan een rechter onpartijdig over geschillen beslissen. Legitimiteit en vertrouwen krijgt de rechter vooral door onpartijdig en vanaf een afstand kwalitatief hoge uitspraken te doen.

De vraag van de dit jaar uitgeschreven essaywedstrijd, hoe rechters zich tot de burger verhouden en een balans tussen afstand en nabijheid creëren, is volgens mij vooral een vraag over de legitimiteit van rechters. Met die vraag houdt de rechtspraak zich al langer bezig, dit jaar onder meer door middel van een essaywedstrijd met het thema ‘Tussen staat en straat’. Dat thema zal ongetwijfeld goed bedoeld gekozen zijn, maar roept onbedoeld de associatie op met politici die in campagnetijd ‘de wijk’ ingaan. Daarnaast klinkt ‘Tussen staat en straat’ als een benefietconcert waarbij leden van de rechtspraak naast Ali B. en Marco Borsato voor een uitverkochte Arena de rechtsstaat bezingen, een format waar ik overigens graag de rechten voor behoud. In de toelichting van de opdracht wordt gesteld dat de burger zich in de rechter wil herkennen en het doel van de essaywedstrijd is simpel: ‘schrijf een betoog waarin je aangeeft hoe jij aankijkt tegen de balans tussen afstand en nabijheid en welke plaats de rechter tussen staat en straat inneemt’.

De vraag van de essaywedstrijd en de gedachtewereld die ik erachter vermoed, roepen bij mij enige weerstand op, al zie ik in dat je die weerstand voorbij een zeker punt moet beteugelen. Ik geloof namelijk dat de afstand tussen de burger en rechters niet alleen inherent is aan, maar ook noodzakelijk is voor een goed functionerende rechtspraak. Bovendien trek ik de veronderstelling dat rechters midden in de samenleving moeten staan in twijfel, stel ik dat vooral politieke besluitvorming omtrent de rechtspraak van de afgelopen jaren van zeer negatieve invloed is geweest en bemerk ik in het uitgangspunt van de opdracht, zoals zo vaak bij het reflecteren op de rol en de functie van instituties, een denkfout. Die denkfout is een hardnekkige erfenis uit de jaren zestig, de gedachte dat instituties zoals de rechtspraak, maar ook de wetenschap zich steeds weer moeten verantwoorden over hun vermeende gezag. Ik vraag me af of de rechtspraak daar werkelijk iets mee opschiet en of het de kwaliteit ten goede komt. Is het zich verantwoorden een heilloze zaak? Neen, maar ik geloof dat er belangrijkere zaken zijn waaraan de rechtspraak haar aandacht kan besteden.

Natuurlijk, het reflecteren op het eigen functioneren van een institutie als de rechtspraak en bezig zijn met haar positie binnen de samenleving is goed en zelfs nodig. Ik heb echter het idee dat het bij vraagstukken omtrent de autoriteit en legitimiteit van de rechtspraak vaak om wat anders gaat dan het daadwerkelijk zinvol nadenken over de betekenis van het vak. Het lijkt voornamelijk het bieden van een tegengeluid tegen de altijd maar weer in de media en daarmee in de publieke opinie terugkerende opvatting dat rechters zich in een ivoren toren bevinden. Hoewel ik betwijfel of dat beeld terecht is, lijkt het constant afleggen van verantwoording in een juridische shopcultuur een vanzelfsprekend onderdeel te zijn geworden van het vak. De vraag is echter of daarmee ook de kwaliteit van de rechtspraak vooruitgaat. En is het niet juist de kwaliteit van de rechtspraak die het vertrouwen en daarmee de legitimiteit vergroot?

Dat rechters, zoals in de opdracht gesteld wordt: weten wat er in de samenleving speelt en de waan van de dag – zo mag ik hopen – aan de media overlaten betwijfel ik niet, maar vanwaar die onophoudelijke behoefte de burger zich in rechters te laten herkennen? Zijn het dan niet al mensen? Misschien komt die behoefte voort uit het feit dat rechters op enig moment over die burgers kunnen oordelen, maar dan lijkt mij een neutrale buitenstaander die van een afstand oordeelt toch juist wenselijk. Buiten dat zijn rechters volgens mij bij uitstek onderdeel van een institutie dat dagelijks met vele verschillende soorten mensen in aanraking komt.

Politici en beleidsmakers hebben het in het kader van herkenning vaak over ‘midden in de samenleving staan’, een term die in eerste instantie sympathiek overkomt, maar vooral niks zegt. Moeten rechters om midden in de samenleving te staan iedere dag zowel bij de Albert Heijn als de Turkse slager boodschappen doen en alle verschillende religieuze feestdagen meevieren? Toen ik enkele jaren in het veelal als probleemwijk omschreven Utrechtse Kanaleneiland woonde, heb ik mij vaak afgevraagd wat dat betekende, ‘midden in de samenleving staan’. Zelf heb ik nooit het gevoel gehad midden in de samenleving te staan, het is een leuk streven, maar geen realiteit. Andersom geldt dat punt volgens mij ook, ik betwijfel of de gezinnen die in Kanaleneiland, of waar dan ook, wonen midden in de samenleving staan. Mensen die beweren dat zij midden in de maatschappij staan zou ik dan ook eerder wantrouwen dan geloven, het is het type claim dat verraadt dat het juist niet zo is. Belangrijker dan het najagen van dit onrealistische streven is volgens mij dat de rechtspraak geen wereldvreemde en totaal in zichzelf gekeerde beroepsgroep is, maar voor iedereen toegankelijk is en professioneel rechtspreekt. Juist die laatste waarden liggen volgens mij grotendeels in de kern van het beroep dat rechters uitoefenen, het is immers onafhankelijk maat- en mensenwerk pur sang. Waarom gaan we ervan uit dat burgers daar geen vertrouwen in hebben, en waar komt het vertrouwen van burgers in de rechtspraak eigenlijk precies vandaan?

Naast de juridische legitimatie van een wet, op basis waarvan rechters hun gezag uitoefenen, kent de rechtspraak legitimiteit vanuit het vertrouwen dat de burger in de rechter heeft. Dat vertrouwen is een moeilijk te vatten iets en heeft zowel van doen met gevoelskwesties als persoonlijke preferenties van burgers en de prestaties van de rechtspraak. Zo is vertrouwen, dat in Nederland overigens al vele jaren relatief positief is, onder andere verbonden aan de manier waarop burgers door rechters behandeld menen te worden, de onpartijdigheid en de autoriteit van rechters en de begrijpelijkheid en kwaliteit van vonnissen. Een veel gehoorde klacht van zowel rechtzoekenden als vanuit de rechtspraak zelf was dat het werk van rechters de afgelopen jaren onder de druk van efficiëntie en het zogenaamde economisme achteruitging. De verdeling tussen kwaliteit, productiviteit en snelheid raakte uit balans, aldus voorzitter van de Raad voor de rechtspraak Frits Bakker in 2014. Daarnaast kortte de overheid op de financiering voor de rechtsbijstand, werd het bedrag voor griffiekosten omhoog geschroefd en volgden tal van maatregelen zoals de OM-strafbeschikking, die het de burger niet makkelijker hebben gemaakt hun recht te halen. Aldus lijken het vooral de politiek en de managementdrift bij rechtbanken te zijn die aan de kwaliteit van en daarmee het vertrouwen in de rechtspraak knabbelen.

Bovengenoemde maatregelen worden mijns inziens daarnaast extra schadelijk voor het vertrouwen in de rechtspraak wanneer uit de media voor de zoveelste keer het beeld naar voren komt van welgestelde heren die in achterafkamertjes te lage straffen uitdelen of politici ter verantwoording kunnen roepen voor het uitspreken van in de samenleving breed gedragen sentimenten. En hier zit volgens mij de kern, althans een deel van de kern van het probleem, begrijpt de burger wel wat rechters daadwerkelijk doen? Het recht is alomvattend en bepaalt in grote, zo niet volledige mate de wijze waarop wij onze samenleving hebben ingericht en ons dagelijks leven leiden. Hoewel we veronderstellen dat de burger het recht kent, maken de hoeveelheid aan wetten en regels en het juridische taalgebruik het recht voor de meeste mensen echter niet makkelijk te doorgronden. Vraag een jurist maar eens op begrijpelijke wijze het begrip voorwaardelijke opzet binnen een niet juridische context duidelijk te maken aan de bakker, succes ermee! Juridische conflicten worden door burgers juist daardoor uit handen gegeven aan diegenen die door de bomen nog wel het bos kunnen zien en de orakeltaal van het zwaard en de weegschaal machtig zijn. De afstand tussen rechters en burgers is volgens mij dan ook inherent aan het vak en juist door die afstand kan een rechter onpartijdig over geschillen beslissen.

De rechtspraak kan gezien worden als deel van het maatschappelijk contract, de rationele oplossing voor het oplossen van conflicten is immers het uithanden geven van ons geschil aan rechters. Daar zou de burger de redelijkheid van moeten inzien, maar toch gebeurt dat niet, waarom? Zou een antwoord wellicht gevonden kunnen worden in de benadering van John Rawls met betrekking tot het contractdenken waarin ook de vitaliteit van de verzorgingsstaat van belang is? Doordat zowel de rechtsstaat als de verzorgingsstaat de afgelopen jaren in Nederland werden uitgehold, ontstond er onder veel burgers een bredere en fundamentelere onvrede. Die onvrede lijkt zijn weerslag te hebben op instituties zoals de rechtspraak. Hoewel het systeem van de rechtspraak een op rationele gronden gekozen oplossing voor het beslechten van geschillen is, verzandt kritiek vaak in redeneringen als, ‘waar haalt de rechter zijn gezag vandaan, waarom straffen rechters zo laag en waarom moet ik zoveel belasting betalen?’

Onvrede heeft gezorgd voor onbegrip voor dat wat niet begrepen wordt. Een prachtig voorbeeld hiervan was ook de discussie omtrent kunst en cultuur van een paar jaar geleden. Niet alleen de subsidies, maar vooral kunst en de sector zelf moesten het ontgelden omdat de functie voor velen niet begrijpelijk was en iedereen ineens zelf een pot verf over een doek kon gooien. Dat gesubsidieerde gehocuspocus moest maar eens afgelopen zijn. Die aanval op kunst en cultuur an sich leek in Duitsland uit te blijven, mede omdat zij al generaties lang investeren in een degelijke culturele educatie binnen het basis- en middelbaar onderwijs en omdat in Duitsland een zekere afstand van het intellectuele, excuus voor het smerige woord, tot dat wat niet intellectueel is gerespecteerd wordt.

Hoever moet de rechtspraak gaan in het begrijpelijk maken van haar werk? Zit er niet gewoon een limiet aan de mate van het begrijpelijk maken wanneer men het over het recht heeft? Juist de taal en de geleerdheid van zij die rechtspreken zorgen voor enige afstand tot de burger, maar is die afstand zo erg? Zorgt die afstand niet juist voor vertrouwen omdat men weet dat er jaren voor gestudeerd is? Ik durf te zeggen van wel en durf daar best de wellicht gemakkelijke vergelijking van een hersenchirurg bij te maken. Ik begrijp niet hoe hij het doet, dat hoef ik ook niet, ik vertrouw op zijn expertise op basis waarvan hij de afweging maakt wel of niet te snijden. Moet het iemand zijn die midden in de maatschappij staat en waarin ik mij als burger herken? Nee, hij moet weten wat hij doet wanneer hij in mijn grijze kwark roert, en vooral niet trillen. Wat echter wel van belang is, is dat het ziekenhuis en het beroep dat hij uitoefent voor iedereen toegankelijk is en open is in hun werkwijze. Dat er niet alleen oude blanke mannen werken, het ziekenhuis niet alleen voor de sociaaleconomisch welgestelden bereikbaar is en het parkeerterrein geen vijftien euro per uur kost. Het is aldus aan de institutie van de rechtspraak te zorgen dat iedereen gelijke kansen heeft om binnen de rechtspraak werkzaam te zijn of zijn recht te kunnen halen.

Laten we tot slot vooral niet vergeten dat de functie van rechters ook gewoon een vak is. Natuurlijk, met al zijn geleerdheid, filosofische en ethische overwegingen en de invloed die zijn of haar uitspraken op het persoonlijke leven van burgers en dat van de samenleving als geheel hebben is het niet niks, maar het blijft een vak. Legitimiteit en vertrouwen krijgt de rechter vooral door onpartijdig en vanaf een afstand kwalitatief hoge uitspraken te doen. Dat niet iedereen de juridische taal machtig is doet daar niks aan af. Voor meer kennis van het recht en begrip voor het vak van rechters lijkt mij het voorstel dat Levi Renneberg een poos geleden in een ingezonden artikel aan het NRC deed, niet verkeerd: begin op de middelbare school eens met wat lesjes Nederlands recht. Door bijvoorbeeld bij maatschappijleer te laten zien met welke in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde regels ons dagelijks leven geordend is en hoe ons hoogste rechtscollege tot die beslissingen kwam, kan wellicht meer begrip voor het recht en het werk van rechters worden gekweekt. Dan besparen we ons dat concert in de Arena en kunnen rechters vooral doen waartoe zij zich geroepen voelen, rechtspreken. 

 

Dit essay is ook gepubliceerd in NJB 2016/1653, afl. 32, p. 2315 e.v.

 

Afbeelding: Raad voor de rechtspraak/Total Public

Over de auteur(s)