1 maart 2016: een mijlpaal voor verhoorbijstand

Het politieverhoor is altijd al een kritieke fase in het strafproces geweest. In het gros van de strafzaken is een  veroordeling gebaseerd op de verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd. Toch heeft het tot 1 maart 2016 geduurd voordat de verdachte het recht kreeg zich tijdens dat verhoor te laten bijstaan door een advocaat. 

Nederland is daarmee het laatste EU-land dat deze verhoorbijstand invoert, daartoe aangezet door een arrest van de Hoge Raad van 22 december 2015 waarover in dit nummer van het NJB meer.1 Zo’n 50 jaar lang is strijd gevoerd over de vraag of de artikelen 28 en 50 Sv, over het recht op bijstand van een advocaat, ook van toepassing zijn bij het politieverhoor. Aan de ene kant werd betoogd dat nu deze artikelen niet met zoveel woorden bepalen dat deze ook gelden tijdens het politieverhoor, een recht op aanwezigheid van de raadsman tijdens het politieverhoor daaraan niet kan worden ontleend, terwijl aan de andere kant werd gesteld dat nu die bevoegdheid nergens wordt uitgesloten, de raadsman de politieverhoren wel moet kunnen bijwonen. Uiterlijk gaat het om wetstechnische argumenten, maar feitelijk is het een krachtmeting tussen inquisitoire en accusatoire beginselen. De discussie laaide op bij de herziening van de voorlopige hechtenis in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Nadat er in het parlement een meerderheid was ontstaan om de advocaat toe te laten, gooide een rapport van de Recherche Advies Commissie in 1975 roet in het eten. De politie was mordicus tegen en dat liet de parlementariërs niet onberoerd. Fijnaut kreeg in 1982 opdracht een rechtsvergelijkend onderzoek te doen. Vijf jaar later concludeerde hij, dat er geen steekhoudende argumenten waren om de verdachte nog langer het recht te onthouden op aanwezigheid van een raadsman tijdens de politieverhoren. Het politieke klimaat was inmiddels echter gekanteld. De Minister van Justitie berichtte de Tweede Kamer in 1988 dat uit het onderzoek van Fijnaut geen dwingend positief oordeel naar voren komt om de advocaat toe te laten: 'de maatregel is uit oogpunt van rechtsbescherming onnodig, uit oogpunt van rechtshandhaving onwenselijk en derhalve de ermee gemoeide kosten niet waard.' Daarmee was de deur naar de verhoorkamer voor lange tijd dichtgeslagen. Na de gerechtelijke dwaling gebaseerd op een valse bekentenis in de Schiedammer park moord, drong de Tweede Kamer in 2006 aan op een experiment met toelating van de advocaat bij de verhoren in zware strafzaken. Er werd een stuurgroep opgericht waarin onderhandeld werd over wat de advocaat dan tijdens die verhoren zou mogen doen. De politie wilde de advocaat alleen maar in een aparte ruimte naar het verhoor laten kijken. Het compromis was dat de advocaat wel aanwezig mocht zijn, maar niet naast zijn cliënt mocht zitten en geen oogcontact met hem mocht hebben. In het begin en op het eind kon de advocaat opmerkingen maken, ingrijpen mocht alleen als er ongeoorloofde pressie werd uitgeoefend. De advocatuur ging schoorvoetend akkoord, het was een voet tussen de deur. Het experiment was koud van start gegaan, toen het EHRM in de Salduz-zaak oordeelde dat verdachten het recht hebben op bijstand bij de politieverhoren. Hoewel deze uitspraak in Frankrijk, België en Schotland, de enige andere lidstaten waar het recht nog niet bestond, leidde tot toelating van de advocaat in de verhoorkamer, bleef de Hoge Raad vasthouden aan een terughoudende interpretatie omdat: 'het EHRM nimmer uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist dat onder alle omstandigheden sprake is van een dergelijke schending [van artikel 6 EVRM] ingeval de raadsman van de verdachte niet aanwezig is bij het verhoor'. Ook de Richtlijn 2013/48/EU, waarin het recht op verhoorbijstand wordt voorgeschreven bracht de Hoge Raad niet tot andere gedachten omdat deze pas op 27 november 2016 hoeft te zijn omgezet. Daarop is de Hoge Raad dus nu in zijn arrest van 22 december 2016 teruggekomen. Niet helemaal van harte lijkt het, maar gedwongen door Europeesrechtelijke invloeden. Daarmee is de strijd, want die is er nog steeds, in een andere fase beland. Het gaat nu over de bevoegdheden van de advocaat tijdens het politieverhoor en wat er voor die bijstand wordt betaald. Het OM heeft vooruitlopend op de wetswijziging waarin de verhoorbijstand moet worden geregeld een Leidraad in de Staatscourant gepubliceerd, waarin de aan de advocaat toegekende bevoegdheden verdacht veel lijken op die tijdens het experiment. Weliswaar mag de advocaat nu naast de verdachte zitten en deze waarschijnlijk ook wel aankijken, daadwerkelijk adviseren tijdens het verhoor is er niet bij. Dat is de aanleiding geweest voor de NVSA en de Jonge NVSA een kort geding tegen de staat aan te spannen dat op 17 maart 2016 dient. Geëist wordt dat de Leidraad OM buiten toepassing wordt gelaten en dat er een redelijke vergoeding wordt betaald voor de bijstand. De advocaten hebben uitgerekend dat deze nu gemiddeld neerkomt op  € 19,33 bruto per uur. Daar moeten dan ook nog de kantoorkosten en de belasting van worden afgetrokken.

De EU richtlijn bepaalt dat de advocaat 'daadwerkelijk' aan het verhoor kan deelnemen en dat deze deelname onder andere bestaat uit het stellen van vragen, het vragen om verduidelijking en het afleggen van verklaringen. Het station lijkt gepasseerd dat de politie of het OM bevoegd is die bijstand op voorhand aan regels te binden. Deze moet immers ook effectief zijn en dat veronderstelt in ieder geval een bevoegdheid van de advocaat om zijn cliënt tijdens het verhoor te adviseren een vraag niet te beantwoorden. We zullen zien hoe de kortgedingrechter hierover oordeelt.                                                                                                                                

 

Dit Vooraf is ook gepubliceerd in NJB 2016/552, afl. 11.

 

Bron afbeelding: Alamy


  1. Zie de artikelen van Haverkate, Van Kampen en De Meij.
Over de auteur(s)
Author picture
Taru Spronken
A-G bij de Hoge Raad