Wet van 06-03-2025, Stb. 2025, 177

Wet houdende wijziging van de Wet inburgering 2021 in verband met het mogelijk maken van het opstellen van een nadere voorlopige uitkering aan gemeenten voor de kosten van voorzieningen die bijdragen aan het voldoen aan de inburgeringsplicht en het creëren van een grondslag voor de specifieke uitkering onderwijsroute

—Deze wet voorziet in een nader voorlopig beschikkingsmoment gedurende en uiterlijk halverwege het uitvoeringsjaar, waarbij de uitkering wordt herzien op basis van actuele gegevens. Dit om de knelpunten die de huidige regeling kent, op te lossen. Elk jaar ontvangen de gemeenten namelijk een specifieke uitkering (SPUK) voor de kosten van de inburgeringsplicht onder de Wet inburgering 2021. De beschikkingen voor deze SPUK worden jaarlijks, uiterlijk op 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarop zij betrekking hebben verstuurd. Bij grote volumewijzigingen in het aantal inburgeraars is het voor gemeenten moeilijk om financieel te anticiperen op de afrekening na afloop van het uitvoeringsjaar.

Inwerkingtreding

De wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Besluit van 13 oktober 2025, Stb. 2025, 278

Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 6 maart 2025, houdende wijziging van de Wet inburgering 2021 in verband met het mogelijk maken van het opstellen van een nadere voorlopige uitkering aan gemeenten voor de kosten van voorzieningen die bijdragen aan het voldoen aan de inburgeringsplicht en het creëren van een grondslag voor de specifieke uitkering onderwijsroute (Stb. 2025, 177)

—Een onderdeel van de wet treedt in werking met ingang van 21 oktober 2025. De inwerkingtreding van de overige bepalingen van deze wet, die zien op het mogelijk maken van het opstellen van een nadere voorlopige uitkering aan gemeenten, is voorlopig opgeschort. Aanleiding hiervoor is de verminderde urgentie. Kort na inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 (Wi2021) meldden gemeenten dat de tijd tussen de voorlopige uitkering en het vaststellen van de definitieve uitkering aanzienlijk was. Omdat de instroom van inburgeringsplichtigen in het stelsel in die tijd kan fluctueren, is besloten om een tussentijds moment mogelijk te maken om de uitkering bij te stellen, zodat gemeenten niet in de situatie kwamen dat zij voor veel inburgeringsplichtigen de trajecten moesten voorfinancieren. Nu de Wi2021 ruim drie jaar in werking is, is gebleken dat deze situatie vooralsnog niet is ontstaan. De inwerkingtreding van de nadere voorlopige uitkering is daardoor minder urgent. Daarnaast is in het Regeerprogramma het voornemen opgenomen om nagenoeg alle specifieke uitkeringen in 2026 om te zetten in een fondsuitkering. In dat kader heeft de ministerraad op 11 april 2025 ingestemd met het voorstel dat de specifieke uitkering uit de Wi2021 op termijn kan worden omgezet in een fondsuitkering. Met de tussenevaluatie van de Wi2021 wordt ook gekeken naar de meest passende vorm van financiering voor de uitvoering van deze wet door gemeenten. Tot slot draagt het voornemen tot afschaffing van de huisvestingstaakstelling bij aan de keuze om de nadere voorlopige uitkering nog niet in werking te laten treden, omdat de maatstaf hiermee onzeker wordt. Het wordt door deze ontwikkelingen nu moment niet opportuun geacht om nu al te starten met het opstellen van nadere regels bij amvb voor het herzien van de uitkering. Zodra er duidelijkheid bestaat over de toekomst van de uitkering en de maatstaf zal de inwerkingtredingsdatum opnieuw worden bezien.

Kamerstukken