In het afgelopen jaar is er in de media en in het publieke debat veel aandacht geweest voor zorgen over uithuisplaatsingen van kinderen. Hierbij gaat het in de kern om vragen over de gebrekkige rechtspositie van ouders en kinderen die te maken krijgen met een uithuisplaatsing. Ook in de juridische literatuur over uithuisplaatsingen in Nederland gaat het in de afgelopen jaren in de kern om de vraag of de rechtspositie van betrokkenen bij een uithuisplaatsing op orde is en worden in dat opzicht verschillende knelpunten gesignaleerd.

Op verzoek van het parlement, dat meer zicht wilde hebben op de feiten in dit dossier, hebben prof. Marielle Bruning, dr. Kartica van der Zon (afdeling Jeugdrecht), prof. Lenneke Alink en dr. Sabine van der Asdonk (Pedagogische Wetenschappen) van de Universiteit Leiden een factsheet opgesteld over uithuisplaatsingen. In de factsheet zijn knelpunten bij uithuisplaatsingen belicht vanuit gedragswetenschappelijk (pedagogisch) en juridisch perspectief. Daarmee wordt inzichtelijk gemaakt wat de huidige stand van zaken is als het gaat om wetenschappelijke kennis die betrekking heeft op uithuisplaatsingen.

Allereerst wordt een overzicht gegeven van overwegingen vanuit pedagogisch perspectief die van belang zijn bij een uithuisplaatsing. Vervolgens wordt ingegaan op het beslisproces en beschreven wat bekend is over de moeilijkheden in dat proces evenals mogelijke verbeterrichtingen. Vanuit juridisch perspectief wordt vervolgens aandacht besteed aan de zorgen die bestaan over de rechtsbescherming van ouders en kinderen die met een uithuisplaatsing te maken krijgen. Daartoe wordt op verschillende juridische aspecten van uithuisplaatsing ingegaan.

Conclusies

Uit de juridisch-wetenschappelijke bevindingen blijkt dat het gebrek aan rechtsbescherming het belangrijkste knelpunt is voor burgers die te maken krijgen met een uithuisplaatsing. Denk aan spoedprocedures zonder vooraf gehoord te worden, onzorgvuldige rapporten, het gebrek aan juridische bijstand, een open rechtsgrond (een rechtsgrond die een ruime interpretatie voor uithuisplaatsing mogelijk maakt wat leidt tot rechtsonzekerheid), een kinderrechter die maar een beperkte rol heeft en niet sturend kan optreden ten aanzien van de uitvoeringsorganisatie (de gecertificeerde instelling) en de uitvoering (zoals het perspectiefbesluit). Al deze zaken maken dat minderjarigen en hun ouders zwak staan tegenover een machtig uitvoeringsapparaat. Daarbij is het jeugdbeschermingsstelsel sinds de inwerkingtreding van de Jeugdwet onvoldoende op orde wat aanleiding is voor grote zorgen. Er is sprake van te weinig hulpaanbod, lange wachtlijsten en doorlooptijden; er zijn te weinig jeugdbeschermers, en gecertificeerde instellingen staan onder grote druk (en zijn soms al omgevallen). Dat betekent dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling (OTS) die gericht zou moeten zijn op terugplaatsing, onvoldoende tot zijn recht komt en dat broertjes en zusjes niet vaak genoeg bij elkaar kunnen blijven. De tekorten in het jeugdbeschermingsstelsel zijn het meest problematisch in situaties van een gesloten plaatsing waarbij sprake is van vrijheidsbeneming en vrijheidsbeperkingen, omdat dit leidt tot (te lange) vrijheidsbeneming zonder passende hulp en (trauma)behandeling.
Gedragswetenschappelijk onderzoek laat zien dat uithuisplaatsingen, hoewel in sommige gevallen noodzakelijk, vaak niet tot de gewenste verbeteringen in de ontwikkeling van het kind leiden en dat juist stabiliteit en veiligheid voor kinderen van uiterst belang zijn. Ook is duidelijk dat residentiële zorg alleen moet worden ingezet als aangetoond is dat dat de meest effectieve context voor behandeling is. Verder toont onderzoek aan dat, hoewel uithuisplaatsingsbeslissingen altijd binnen een bepaalde marge van onzekerheid worden genomen, een aantal onwenselijke vormen van biaseen rol speelt. Hoewel er nog geen bewezen effectieve procedures zijn waarmee de kwaliteit van uithuisplaatsingsbeslissingen kan worden verbeterd, bieden we hieronder enkele aanknopingspunten gebaseerd op de bestaande literatuur. Tevens is een belangrijk knelpunt dat er nog te weinig bewezen effectieve interventies zijn waarmee uithuisplaatsing kan worden voorkomen.

Aanbevelingen

De onderzoekers formuleren de volgende aanbevelingen om de situatie in de jeugdzorg te verbeteren:

- Zet vol in op het voorkomen van uithuisplaatsingen, dat betekent tijdig de juiste hulp inschakelen door specialistische professionals.
- Besteed daarbij aandacht aan tijdige inzet van wetenschappelijk bewezen effectieve interventies om uithuisplaatsing te voorkomen. Om deze aanbeveling goed in de praktijk te kunnen brengen, is het investeren in wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van dergelijke interventies van cruciaal belang, gezien het beperkte aantal bewezen effectieve interventies.
- Besteed meer aandacht aan de rechtsbescherming van kinderen en ouders bij een uithuisplaatsing.
- Zorg voor voldoende mogelijkheden voor stabiele plaatsingen in pleegzorg.
- Zet in op een aanpassing van de rechtsgrond voor uithuisplaatsing en voor de rechtsgrond voor gesloten uithuisplaatsing.
- Zorg voor minder spoeduithuisplaatsingen door beleid te ontwikkelen en de rechtsgrond voor een spoeduithuisplaatsing aan te scherpen.
- Besteed aandacht aan het faciliteren van juridische ondersteuning van minderjarigen en hun ouders bij uithuisplaatsingen.
- Zet in op een versterking van de positie van uit huis geplaatste minderjarigen die onder voogdij staan en overweeg een geschillenregeling en een jaarlijkse toetsing van de uitvoering van de voogdij.
- Draag waar mogelijk zorg voor intensief contact tussen kinderen en hun ouders, vooral in de eerste periode van uithuisplaatsing, om de kans op terugplaatsing te maximaliseren.
- Zorg voor een verplichte rechterlijke toetsing bij terug- of overplaatsing van een kind na minimaal een jaar verblijf, niet alleen voor kinderen die in het kader van een OTS in een pleeggezin verblijven, maar ook wanneer zij in een gezinshuis wonen en/of in het kader van een voogdijmaatgel elders wonen.
- Besteed bij uithuisplaatsingsbeslissingen aandacht aan de volgende aspecten:
1. Faciliteren en stimuleren van intervisie en supervisie binnen organisaties;
2. Beslissingen nemen in teamverband en gezamenlijke besluitvorming met ouders en kinderen; 
3. Open cultuur binnen organisaties waarin fouten of twijfels op constructieve
wijze besproken kunnen worden.
- Faciliteer wetenschappelijk onderzoek naar in elk geval de volgende aspecten:
1. De huidige rol van de kinderrechter tegenover een uitvoerende kinderbeschermingsinstantie in het perspectief van rechtsbescherming voor minderjarigen en ouders;
2. De effectiviteit van opvoedinterventies en andere vormen van ondersteuning in geval van ernstige gezinsproblematiek, waarmee uithuisplaatsing mogelijk voorkomen kan worden;
3. De effectiviteit van interventies op het voorkomen van voortijdige of ongunstige afgebroken pleegzorgplaatsingen om een negatieve reden;
4. De effectiviteit van verschillende vormen van therapeutische residentiële zorg en hoe het groepsproces waarbij jongeren elkaar versterken in ongewenst gedrag voorkomen kan worden;
5. Het verbeteren van betrouwbaarheid en validiteit van de gedragswetenschappelijke onderbouwing van uithuisplaatsingsbeslissingen.

 

Laatste nieuws