KEI: Kans of keurslijf?

De Raad voor de rechtspraak en de gerechtsbesturen zetten vaart achter de uitvoering van het digitaliseringsproject Kwaliteit en Innovatie (KEI). Naast digitalisering van de informatiestroom wordt daarbij ook gestreefd naar een daarmee samenhangende wijziging in de organisatie van ‘het rechtspreken’. Dit met name door procedurele beslissingen niet meer door of namens de behandelend rechter te laten nemen, maar deze te beleggen bij medewerkers die een (al dan niet landelijke) ‘regiefunctie’ hebben.

Deze dienen niet te beslissen volgens de door de behandelend rechter met kennis van het dossier gegeven instructies, maar strikt volgens landelijke richtlijnen. Dit kan tot gevolg hebben dat bijvoorbeeld een verzoek om uitstel voor een proceshandeling of zitting wordt afgewezen wegens strijd met het landelijk procesreglement, terwijl honorering van dat verzoek voor de hand zou liggen gelet op het door de behandelend rechter gewenste maatwerk bij de aanpak van de betreffende zaak. De bijzonderheden van een zaak kunnen zeer wel een afwijking van uniforme richtlijnen rechtvaardigen, bijvoorbeeld omdat het van belang is dat een betrokkene die op de geplande datum afwezig is wel ter zitting verschijnt, of omdat de kans op een schikking daardoor wordt vergroot, of omdat onnodig appel daardoor kan worden voorkomen, iets dat bij uitstek ter beoordeling is van de behandelend rechter. In het artikel ‘Tegenlicht’ (NJB 2015/2005, afl. 40, p. 2800) werd reeds gesignaleerd dat door het ‘(…) zoveel als mogelijk in eenzelfde mal (…)’ persen van procedures de kwaliteit onder druk komt te staan. Onderstaande verklaring vraagt de aandacht van alle betrokken rechters en bestuurders voor het feit dat bij de invoering van KEI enerzijds druk wordt uitgeoefend om tot uniformering van maatstaven en processen te komen, terwijl anderzijds geen aandacht wordt besteed aan de vraag op welke wijze digitalisering de kwaliteit van de rechtspraak kan verhogen door het inbouwen van mogelijkheden voor snel en efficiënt maatwerk door de behandelend rechter.

De uitdaging van KEI is: hoe de voordelen van digitalisering van de informatiestroom binnen de rechterlijke macht uit te buiten zonder in de door Herman Tjeenk Willink geschetste valkuil te vallen. Dat wil zeggen: zonder dat de individuele zaken – ook de verstek en ‘bulk’-zaken – ondergeschikt raken aan het systeem, waarbij ‘systeem’ staat voor zowel het digitale informatiesysteem als de steeds meer daarmee verweven organisatie van de rechtspraak.

Het rechtsbedrijf is bij uitstek een bezigheid waar informatie wordt verwerkt. Dat digitalisering van die informatieverwerking grote voordelen biedt staat buiten kijf, reeds omdat de juiste informatie eenvoudiger en sneller (want zonder printers, kopieermachines en dossiermappen) bij de juiste personen terecht kan komen. Daarnaast verwacht de maatschappij van ons dat wij (ook) digitaal gaan communiceren. We mogen echter niet vergeten dat digitalisering een middel is, geen doel. Als we de ‘K’ van KEI serieus willen nemen zullen we het door Herman Tjeenk Willink bedoelde essentiële element in de rechtspraak voorop moeten stellen. Dat betekent dat als uitgangspunt steeds heeft te gelden dat beslissingen in het rechterlijk domein dienen te worden gebaseerd op de bijzondere omstandigheden van het individuele geval.

Tijdens een bijeenkomst op 3 november 2015 in het kader van ‘KEI Regie Kanton’ werd door de organisatoren betrokken bij KEI de wens geuit om onderdelen van kantonrechtspraak zo veel mogelijk landelijk op dezelfde manier te regelen. Als voorbeelden zijn daarbij genoemd: 1. uitstelverzoeken; 2. in welke zaken wel of geen PV; 3. in welke zaken wel of geen zitting (en dan ook geen tweede schriftelijke ronde); 4. in welke zaken wel of geen mondeling vonnis; 5. hoeveel zittingstijd wordt besteed aan welke zaken en kunnen zaken op zogenoemde bulkzittingen worden gepland. De vraag is waarom we deze weg op moeten.

Verscheidenheid bestaat niet alleen op het niveau van individuele zaken. Ook tussen groepen zaken, partijen en hun gemachtigden bestaan verschillen, al dan niet van regio tot regio. Zowel op het niveau van de individuele zaak als op het niveau van de ‘groep’ zaken (zoals telefoonzaken, huurincasso met ontbinding en ontruiming, incasso zorgpremies) zijn het de behandelend rechters die moeten kunnen beslissen over de inrichting van de procedure.

Op het niveau van een individuele zaak moet de behandelend rechter een beslissing kunnen nemen over bijvoorbeeld de vraag of wel of geen zitting wordt gehouden, na antwoord, na dupliek, of zelfs direct na dagvaarding. Doorslaggevend behoren te zijn de bijzonderheden van de inhoud van de betreffende zaak, van partijen en van de gemachtigden. Op het niveau van groepen zaken zullen behandelend rechters gezamenlijk beslissingen moeten nemen over de wijze van procederen. Die beslissingen zullen onder meer afhangen van de vraag hoe vaak die zaken voorkomen in de betreffende rechtbank, en in hoeverre afspraken (bijvoorbeeld over de wijze van vertegenwoordiging ter zitting, over het vastleggen van betalingsregelingen enz.) met bepaalde partijen en hun gemachtigden mogelijk en wenselijk zijn. Naast het feit dat partijen, gemachtigden en zaken niet uniform zijn, is van belang dat is er geen sprake is van een statische situatie. Regelmatig doet zich een nieuw ‘soort’ zaken voor, hetzij als gevolg van nieuwe jurisprudentie van HvJ EU of Hoge Raad, hetzij door nieuwe regelgeving, hetzij doordat een (gemachtigde van een) repeatplayer een nieuwe dagvaarding en/of wijze van procederen gaat uitproberen. Op die nieuwe ontwikkelingen moet soepel en efficiënt worden ingespeeld, zowel inhoudelijk als procedureel, meestal door het uitproberen van de aanpak die het meest passend voorkomt. Dat vergt ruimte voor plaatselijke initiatieven. Wachten tot er na een nieuwe ontwikkeling een landelijk uniforme aanpak is afgesproken, is het tegendeel van efficiënt werken en biedt zeker geen garantie dat dit zal leiden tot de kwalitatief beste aanpak van de betreffende zaken.

Kwaliteit betekent dat de behandelend rechter(s) de mogelijkheid heeft (hebben) om zowel bij individuele zaken als (plaatselijk) op het niveau van groepen zaken de beslissingen te nemen die het beste bij de betreffende zaak (of groep van zaken) passen. Dat betekent: zoveel als redelijkerwijs nodig is maatwerk leveren. Uiteraard verschilt de mate waarin maatwerk van belang is van de ene zaak tot de andere. Welke zaken maatwerk behoeven, en in welke mate, kan slecht worden voorspeld en is bovendien geen bestuurlijke vraag maar een vraag voor de behandelend rechters. De beoordeling vergt voortdurende reflectie en informatie-uitwisseling, iets wat het beste plaats vindt binnen kleinschalige teams. De uitkomsten daarvan zullen wijzigen, zoals de maatschappij om ons heen steeds wijzigt.

Een digitaal systeem is bij uitstek geschikt om per gerecht, per soort zaken en zelfs per individuele zaak te differentiëren. Het kan behulpzaam zijn bij het uitfilteren van bepaalde (soorten) zaken, en er hoeft niet meer te worden gezorgd dat een fysieke dossiermap (en alle nagekomen stukken) op het juiste bureau terecht komt, een e-mail of ander signaal is voldoende. Digitalisering van de rechtspraak biedt dus kansen op een hogere kwaliteit doordat het eenvoudiger kan worden om maatwerk te leveren. Dat doet de vraag rijzen naar het waarom van de nadruk op landelijke uniformering van rechterlijke beslissingen in het kader van KEI. Er lijkt geen andere reden voor een dergelijke uniformering dan dat deze bedoeld is om het systeem dat in het kader van KEI wordt ontwikkeld te faciliteren, waardoor dat systeem – direct of indirect – de inhoud van rechterlijke beslissingen gaat bepalen.

Een mogelijke reden voor uniformering in dat kader kan zijn dat dit noodzakelijk wordt geacht voor de te ontwikkelen software. Dat zou zowel verwerpelijk als onverstandig zijn. Verwerpelijk omdat dergelijke software niet in staat is tot het leveren van het in de rechtspraak noodzakelijke maatwerk. En onverstandig omdat software voor informatieverwerking onafhankelijk behoort te zijn van de inhoud van de beslissingen die op basis van die informatie worden genomen. Het kan niet zo zijn dat bij gewijzigde inzichten de software moet worden aangepast. Het zal in de toekomst veel geld, tijd en energie kosten om een dergelijke fout ongedaan te maken.

Een andere reden voor uniformering in het kader van KEI kan zijn dat daardoor eenvoudiger grote hoeveelheden beslissingen in zaken ‘bulksgewijs’ kunnen worden genomen door medewerkers in lagere (lees: goedkopere) functies. Die intentie miskent het feit dat ook de beslissing om te delegeren – wat overigens vaak nuttig en noodzakelijk is – een rechterlijke beslissing is, die ook weer (geheel of gedeeltelijk) teruggedraaid moet kunnen worden indien de ontwikkelingen in de rechtspraak daarom vragen. Wanneer dat wordt belemmerd door de wijze waarop de software werkt doet dat afbreuk aan de kwaliteit van de rechtspraak.

Landelijke uniformering kan het resultaat zijn (en de praktijk biedt daarvan volop voorbeelden) van een proces van uitproberen en informatie-uitwisseling tussen rechters van de verschillende gerechten. Digitalisering kan een dergelijk proces ten goede komen. Echter, wanneer uniformering als uitgangspunt wordt genomen waar de behandeling van zaken vervolgens aan moet worden aangepast, kan geen rechtspraak van voldoende kwaliteit worden geleverd. De enkele uitspraak dat de behandelend rechter in een bepaalde zaak een niet door hem genomen beslissing altijd kan ‘overrulen’ overtuigt niet, omdat dit niets zegt over de moeite die dat kost en de negatieve gevolgen (in de vorm van extra bewerkelijkheid van het dossier of belasting van de rechter) die de keuze van een andere aanpak in bepaalde zaken met zich brengt. Naar mate het lastiger wordt af te wijken van een vooraf ingericht systeem dat dwingt tot uniforme toepassing van regels, daalt de mate waarin de rechter met dezelfde hoeveelheid tijd en energie kwaliteit kan leveren.

De grote vraag zou niet moeten zijn: wat kunnen we landelijk uniformeren? Maar: hoe kan KEI meer kwaliteit opleveren doordat zowel de wijze van procederen als de beslissingen zijn afgestemd op de bijzonderheden per individuele zaak?

 

de kantonrechters in de rechtbank Amsterdam,

namens deze,

de voorzitter van de kantonrechtersvergadering,

mr. A.W.J. Ros

Over de auteur(s)