Dwalingreparatiewetgeving graag!

Nu in de rechtspraak procedurele waarborgen zo minimaal mogelijk worden uitgelegd en gezien de ijdele hoop dat meer tijd en geld in politie, OM, rechters én advocatuur wordt gestoken zou de herzieningsprocedure aangepast moeten worden. Een minder streng en rigide novum-vereiste zou al een heleboel kunnen helpen.

In een redactioneel commentaar getiteld ‘Duizenden onschuldig veroordeeld?’ reageert Taru Spronken op het boek van wetenschapsfilosoof Ton Derksen Onschuldig vast. In dat boek stelt hij dat in Nederland jaarlijks zo’n duizend mensen onterecht worden veroordeeld en een gelijk aantal onschuldig in voorlopige hechtenis zit.

Taru Spronken vraagt zich af of het echt zo’n vaart loopt als Derksen beweert. Zij betwijfelt dat. Ook vindt zij dat Derksens voorstel om het novumvereiste voor een herziening af te schaffen geen goed idee is. In plaats van een aanpassing van de herzieningsprocedure adviseert zij de Tweede Kamer energie te steken in investeringen in de politie, het OM, de advocatuur en de rechterlijke macht ‘zodat zij in staat worden gesteld zorgvuldig en kwalitatief hoogwaardig te werken: dat kost en tijd en geld’. Terecht merkt Spronken verder op dat iedere gerechtelijke dwaling ons met de neus op de feiten drukt hoe belangrijk procedurele waarborgen zijn, zoals de presumptie van onschuld, het zwijgrecht, adequate rechtsbijstand, het pressieverbod, minimum bewijsregels, hoor en wederhoor en de motiveringsplicht.

Het paradoxale van het geval is echter dat in de rechtspraak al deze belangrijke procedurele waarborgen zo minimaal mogelijk worden uitgelegd. Vaak ook eerst nadat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft ingegrepen en de rechter het mes op de keel heeft gezet. De Salduz-rechtspraak, na vele decennia vergeefse strijd van de advocatuur, is daar een goed voorbeeld van. En het verschrompelen van de motiveringsplicht door toepassing van artikel 80a en 81 RO kan men toch bezwaarlijk zien als een procedurele waarborg. We moeten in dit verband ook onder ogen zien dat de vijf gerechtelijke dwalingen (Schiedammer parkmoord, Lucia de Berk, Ina Post, Puttense moord-zaak en de Hilversumse showbizzmoord) allemaal de poort van de Hoge Raad zijn gepasseerd. In al deze zaken werd de motiveringsplicht toereikend nageleefd geacht.

Intussen is het wenkend perspectief voor de genoemde procedurele waarborgen niet echt rooskleurig. Want dat kost inderdaad vooral geld.

Wie de vermaledijde plannen van de Commissie Wolfsen tot rigoureuze beperking van het aantal toevoegingspunten van 2000 naar 900 en de schrale Salduz-vergoedingen van € 150 in ogenschouw neemt, moet vrezen dat de strafadvocatuur er eerder op achteruit dan vooruit zal gaan.

Niet veel beter gesteld is het met de rechterlijke macht die steen en been klaagt over de werkdruk. Daar komt bij dat rechters niet kritisch schijnen te zijn op het eigen functioneren. Dat is zorgelijk, omdat dit een negatief effect op het in acht nemen van procedurele waarborgen kan hebben. Onbegrijpelijke afwijzing van aanhoudingsverzoeken van de behandeling van een zaak is slechts een enkel voorbeeld hiervan. Nederland heeft een lager aantal rechters per hoofd van de bevolking dan menig Europees land om ons heen. Ter vergelijking: Duitsland kende in 2013 ruim 24 rechters per 100 000 inwoners tegen 14 in ons land. En de rechters die we hebben worden helaas straffeloos door een of meer parlementariërs of all people voor nep uitgescholden. De naleving van de motiveringsplicht wordt verder vanwege een zeer enthousiaste toepassing door de Hoge Raad van artikel 80a RO – sommigen noemen dat nog camouflerend de ‘verkorte’ motivering – een relikwie uit het verleden. Meer dan 50% van de ruim 4000 cassatiezaken per jaar worden met artikel 80a RO afgedaan.

Gelet op deze processuele realiteit en gelet op de ijdele hoop dat meer tijd en geld in politie, OM, rechters én advocatuur wordt gestoken, ben ik in navolging van Derksen een voorstander van aanpassing van de herzieningsprocedure. Het novum-vereiste hoeven we daarvoor niet bij het grofvuil neer te zetten. Een minder streng en rigide novum-vereiste zou al een heleboel kunnen helpen. Gegeven de hiervoor gegeven politieke inschatting is zo’n aanpassing, anders dan Spronken meent, geen mosterd na de maaltijd, maar veeleer een goed voorgerecht bij een kwalitatief hoogwaardig hoofdgerecht in de ongewisse toekomst. 

 

Deze Opinie is ook gepubliceerd in NJB 2017/362, afl. 7.

 

Afbeelding: Fournituren4fun

 

Over de auteur(s)