Afbreukrisico bij gezamenlijk optreden van politie en Belastingdienst tegen hennepteelt

Op 4 augustus 2016 honoreerde het Hof ’s-Hertogenbosch1 een bewijsuitsluitingsverweer van de verdediging en sprak een verdachte vrij van hennepteelt, diefstal van stroom en uitkeringsfraude. De verdediging richtte zijn pijlen voornamelijk op de door de politie en de Belastingdienst gekozen vorm van samenwerking bij de ontmanteling van een hennepkwekerij. Het hof was met de verdediging van mening dat de belastingambtenaren de woning van verdachte niet hadden mogen betreden en ter plaatse geen onderzoek hadden mogen instellen. 

Deze zaak leert dat aan de samenwerking tussen de politie en de Belastingdienst bij de aanpak van hennepteelt afbreukrisico’s kleven. Het oordeel van het hof verdient aandacht van de handhavers, die in hun strijd tegen de hennepteelt soms belangrijke rechtsregels uit het oog dreigen te verliezen.

Hennepconvenant

In Limburg werken overheidspartners op basis van een convenant samen bij de aanpak van hennepteelt. Bij de uitvoering speelt het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC) een belangrijke rol. Deelnemers aan dit convenant zijn gemeenten, Politie, Openbaar Ministerie, FIOD, SIOD, Belastingdienst en Arbeidsinspectie. Omdat hennepteelt niet mag lonen, hanteert het Openbaar Ministerie het beleid: ‘Afpakken doen we samen’.

Politie betreedt henneppand samen met Belastingdienst

De strafzaak die heeft geleid tot het eerder genoemde arrest van het Hof ’s-Hertogenbosch begon zoals zoveel andere hennepzaken. Op 27 september 2011 werd op basis van anonieme informatie een woning tegen de wil van de bewoonster betreden. Het binnentreden gebeurde met gebruikmaking van een machtiging ex artikel 9 Opiumwet. De machtiging vermeldde: ‘(dat) degene die bevoegd is zonder toestemming van de bewoner binnen te treden zich door anderen kan doen vergezellen, voor zover dit voor het doel van het binnentreden redelijkerwijs is vereist’. Het proces-verbaal van binnentreden vermeldde niet door wie de politie zich liet vergezellen.

Op andere plaatsen in het dossier bleek dat de politie een fraude-inspecteur van energiebedrijf Enexis en twee ambtenaren van de belastingdienst had meegenomen naar de woning.

In een kelder onder de woning trof de politie een hennepplantage aan. Er werden geen hennepplanten aangetroffen, maar wel acht vuilniszakken vol met hennepafval en een ‘canna-cutter’. Onderzoek wees uit dat de stroom voor de meter werd weggenomen. Daardoor zou gemeengevaar voor goederen of personen te duchten zijn geweest.

Het verhoor van de verdachte door politie en Belastingdienst

De bewoonster werd door de Politie niet aangehouden, maar in haar woning als verdachte verhoord. Omdat het consultatierecht in de regel alleen de aangehouden verdachte wordt gegund,2 bood de Politie haar geen mogelijkheid een advocaat te consulteren voorafgaand aan haar verhoor. Desondanks legde de verdachte tegenover de Politie geen bekennende verklaring af. De aanwezige belastingambtenaren verlangden op grond van artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen inzage in haar bancair betalingsverkeer. Zij moest haar gebruikersnaam en wachtwoord verstrekken, zodat de bankafschriften van het afgelopen jaar via het internet konden worden bekeken. Vastgesteld werd dat er in het afgelopen jaar om de negen weken een geldbedrag ad € 3000 op haar bankrekening was gestort. De teelt van een hennepcyclus duurt naar schatting ongeveer tien weken, zodat de stortingen als belastend bewijs werden gepresenteerd. Over de herkomst van het op de bank gestorte geld weigerde de verdachte een verklaring af te leggen. In het rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel werd op grond van deze bevindingen uitgegaan van vijf eerdere geslaagde hennepoogsten. Omdat de verdachte een uitkering krachtens de Wajong genoot, benaderde de politie het UWV die vervolgens aangifte deed van uitkeringsfraude. Die aangifte leidde tot strafvervolging.


De financiële gevolgen voor de verdachte

Op 8 december 2012 ontving de verdachte van de Belastingdienst een Navorderingsaanslag Inkomstenbelasting over het jaar 2011. Inclusief forse vergrijpboete en heffingsrente vorderde de Belastingdienst betaling van € 55 775. De aanslag was gebaseerd op de aanname dat de verdachte in 2011 verzwegen inkomsten uit de teelt van hennep had genoten. Op 8 april 2013 vorderde het UWV om diezelfde reden een bedrag ad € 13 691,58 terug wegens onterecht genoten uitkering. De officier van justitie kondigde daarnaast de ontneming aan van ruim € 167 000.


De strafzaak in eerste aanleg

Op 26 februari 2013 moest de verdachte voor de politierechter van Rechtbank Limburg verschijnen. Ter zitting eiste de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 120 uur en verlaagde hij de ontnemingsvordering tot € 15 000. Hij zag verdachte als medeplichtige aan de teelt van hennep en diefstal van stroom en vond dat zij zich schuldig had gemaakt aan uitkeringsfraude door geen melding te maken van de door haar genoten inkomsten. Door de verdediging werd een onrechtmatig verkregen bewijs verweer gevoerd. Daarbij werd gesteld dat er strafrechtelijk was opgetreden zonder redelijk vermoeden van schuld en dat het gezamenlijk optreden van politie en Belastingdienst strijd opleverde met het nemo tenetur beginsel zoals verankerd in artikel 6 EVRM. Geconcludeerd werd tot bewijsuitsluiting en integrale vrijspraak.

Op verzoek van de officier van justitie hield de politierechter de zaak aan teneinde hem in staat te stellen een adequate reactie te kunnen geven op het gevoerde verweer. De politierechter verwees de strafzaak voor verdere behandeling door naar de meervoudige strafkamer.

In januari 2015 werd de door Alex Bood4 opgestelde notitie ‘Binnentreden met de Belastingdienst’ (Strafvorderlijke consequenties van het gebruik van via de Belastingdienst verkregen informatie) aan het strafdossier toegevoegd. De 52 pagina’s tekst eindigden met de volgende conclusie:
‘Al met al kan worden geconcludeerd dat het gebruik voor het bewijs van informatie zoals die in casu door de ambtenaren van de Belastingdienst van de verdachte is verkregen, voor het OM aanzienlijke procesrisico’s met zich meebrengt. Die risico’s zijn in het bijzonder aanwezig als de gang van zaken in de onderhavige zaak min of meer staande praktijk is in de regio Limburg, bijvoorbeeld als gevolg van binnen het RIEC Limburg gemaakte afspraken. Dat vormt een goede reden om de wijze waarop de samenwerking tussen de politie en de Belastingdienst binnen het RIEC Limburg gestalte heeft gekregen, nog eens kritisch tegen het licht te houden.’

Op 18 februari 2015 verklaarde de meervoudige strafkamer van Rechtbank Limburg5 de officier van justitie niet ontvankelijk in de strafvervolging. De rechtbank oordeelde dat ‘door het gelijktijdig optreden van de politie en de belastingambtenaren in een strafrechtelijke – niet zijnde fiscale – context, waarbij de belastingambtenaren onrechtmatig zijn binnengetreden en ter plekke zonder aankondiging ambtshandelingen hebben verricht, welke niet omgeven zijn met de waarborgen van een strafrechtelijk onderzoek, het recht van verdachte op een eerlijk proces (artikel 6 van het EVRM) is geschonden. Door deze wijze van samenwerking tussen de politie en de belastingambtenaren zijn twee essentiële rechten van verdachte geschonden, te weten: schending van het huisrecht en schending van artikel 6 EVRM, hetgeen door de politie is gefaciliteerd door zich te laten vergezellen door de belastingambtenaren. De rechtbank is van oordeel dat daarmee zodanig onzorgvuldig met verdachtes belangen is omgesprongen, dat genoemde schending dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.’ Ook in de ontnemingsvordering werd de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard.


De strafzaak in hoger beroep

De officier van justitie stelde uitsluitend in de hoofdzaak hoger beroep in. Dat hoger beroep werd ter terechtzitting van 21 juli 2016 door Hof ’s-Hertogenbosch behandeld. De advocaat-generaal concludeerde op grond van een uiteenzetting van de jurisprudentie van de Hoge Raad dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Hij erkende dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen bij het binnentreden, maar dat dit niet diende te leiden tot bewijsuitsluiting. De verdediging bepleitte bewijsuitsluiting van het door de Belastingdienst op de bankrekening van verdachte aangetroffen bewijsmateriaal. Aangezien zonder dit bewijsmateriaal onvoldoende bewijs aanwezig was om de strafbare betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde vast te stellen, werd het hof verzocht verdachte integraal vrij te spreken.

Het hof volgde de jurisprudentie van de Hoge Raad6 en verklaarde het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging.

Het hof oordeelde dat de woning niet met toestemming van de bewoner was betreden, terwijl van een redelijk vermoeden van een bij de Opiumwet strafbaar gesteld feit – op grond waarvan de bevoegdheid als bedoeld in artikel 9 Opw toepassing heeft gevonden – geen sprake was. Het binnentreden in de woning van verdachte werd om die reden onrechtmatig geacht.

Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank voor zover inhoudende dat de belastingambtenaren geen zelfstandige bevoegdheid hadden om de woning van de verdachte binnen te treden en de Politie te vergezellen in het kader van een opsporingsonderzoek naar een hennepkwekerij. Ook in dat opzicht was het huisrecht van verdachte geschonden.

Tot slot werd ook de wijze waarop verdachte werd verzocht haar bankgegevens via internet te tonen en daaromtrent in het bijzijn van de politieambtenaren te verklaren door het hof onrechtmatig geacht. Citaat: ‘immers, door het gewraakte betreden van verdachtes woning én het onderzoek dat door de ambtenaren van de Belastingdienst – welke op onjuiste gronden aanwezig waren – is verricht, is bewijsmateriaal gevonden’. Het hof sprak de verdachte vrij. Tegen deze vrijspraak is door het Openbaar Ministerie geen beroep in cassatie ingesteld.


Combinatie van vormverzuimen

Het gaat hier naar mijn mening om een combinatie van vormverzuimen. Voor wat betreft het binnentreden is een inbreuk gemaakt op het in artikel 8 EVRM verankerde huisrecht. Het gedwongen onderzoek in de bankgegevens en het opnemen van een verklaring door belastingambtenaren in de aanwezigheid van politieambtenaren kan daarentegen worden aangemerkt als een inbreuk op artikel 6 EVRM. De verdachte heeft bij de politie een zwijgrecht ex artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering. Ten overstaan van belastingambtenaren geldt een spreekplicht ex artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen voor zover de vragen zien op de belastingheffing. De fiscale spreekplicht mag uiteraard niet worden gebruikt om het strafrechtelijk zwijgrecht te omzeilen. De gebruikersnaam en het wachtwoord om inzage op de bankrekening te verkrijgen zijn door de verdachte in aanwezigheid van de politie onder dwang aan de belastingambtenaren verstrekt. Het hof spreekt hierbij niet met zoveel woorden over een schending van artikel 6 EVRM, maar oordeelde wel dat: ‘dit bewijsmateriaal onder zodanige omstandigheden is verkregen dat het niet mag worden aangewend om een strafrechtelijke veroordeling van de verdachte te verkrijgen. Het hof sluit het gevonden materiaal daarom uit van het bewijs.’


Conclusie

Het arrest maakt duidelijk dat aan het gezamenlijk overheidsoptreden tegen hennepteelt afbreukrisico’s kleven. Het Openbaar Ministerie dient deze aanpak kritisch tegen het licht te houden om de beschreven vormverzuimen te voorkomen. Gezamenlijk optreden tegen hennepteelt kan, maar daarbij mogen met het oog op de integriteit van de strafrechtspleging de belangen van de verdachte niet uit het oog worden verloren. 

 

Dit artikel is gepubliceerd in NJB 2016/1711, afl. 33, p. 2385 e.v. Mr. drs. G.A.C. Beckers is werkzaam bij Beckers & Bergmans advocaten te Sittard en trad op als raadsman in de door hem beschreven strafzaak.

Afbeelding: © Joyce van Belkom/Hollandse Hoogte

Over de auteur(s)