De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een overzichtsuitspraak van 22 oktober 2025 uiteengezet hoe gemeenten moeten omgaan met verzoeken om iemands identiteitsgegevens te wijzigen in de basisregistratie personen. Deze rectificatieverzoeken gaan vaak gepaard met bewijsproblemen, omdat burgers buitenlandse documenten aan hun verzoek ten grondslag leggen waarvan soms lastig is vast te stellen of de inhoud juist is.

De Afdeling behandelt regelmatig zaken waarin rectificatieverzoeken op grond van art. 2.58 van de Wet brp zijn geweigerd.Als een rectificatieverzoek wordt afgewezen kunnen de gevolgen daarvan voor de burger ingrijpend zijn. Maar ook de toewijzing van een rectificatieverzoek kan belangrijke gevolgen hebben. Bijvoorbeeld voor aanspraken op uitkeringen, de registratie van justitiële gegevens of de verblijfsstatus. Als een verzoek wordt gedaan om identiteitsgegevens te wijzigen, dan moet uit de nieuw ingediende documenten ’buiten redelijke twijfel’ volgen dat de gegevens die daarin staan, juist zijn. Bij buitenlandse documenten moet worden beoordeeld of de documenten volgens de regels zijn opgesteld door de bevoegde buitenlandse instanties en of de gegevens die daarin staan, juist zijn. De Afdeling geeft voor deze beoordeling een nieuw kader. Dat bevat drie stappen, waarbij per stap is aangegeven wie wat moet bewijzen. Als eerste stap moet de aanvrager aannemelijk maken dat het document een zogenoemd brondocument is. Het moet gaan om een officieel buitenlands document dat volgens de regels is opgesteld door een bevoegde buitenlandse instantie. Een geboorteakte of een paspoort is een brondocument, maar onder voorwaarden kan een kopie, uittreksel of afschrift ook een brondocument zijn. Als sprake is van een brondocument, moet in de tweede stap worden beoordeeld of de gegevens die daarin staan ook juist zijn. Als een college van burgemeester en wethouders daaraan twijfelt, ligt het op zijn weg om aannemelijk te maken dat de buitenlandse instantie geen behoorlijk onderzoek heeft gedaan naar de feiten toen zij het document verstrekte. Als het college dat niet aannemelijk kan maken of als het geen twijfels heeft over de gegevens die in het brondocument staan, dan staat de rechtsgeldigheid van het brondocument vast. In de derde stap moet aannemelijk zijn dat de gegevens in het document ook echt betrekking hebben op de aanvrager. Heeft het college daar gemotiveerde twijfels over, dan ligt het op de weg van de aanvrager om aannemelijk te maken dat hij of zij degene is over wie het document gaat. Dat kan bijvoorbeeld met DNA-onderzoek. Als de gegevens in het document worden bevestigd door de gegevens in een paspoort, dan ligt het op de weg van het college van burgemeester en wethouders om aannemelijk te maken dat het document niet over de aanvrager gaat.

ECLI:NL:RVS:2025:4980 (overzichtsuitspraak)

Bron: www.raadvanstate.nl

Laatste nieuws