De Hoge Raad heef op 3 oktober 2025 geoordeeld dat het verbod op de uitvoer van F-35-onderdelen naar Israël niet in stand blijft. De minister moet de herbeoordeling van de uitvoervergunning van F-35-onderdelen naar Israël opnieuw doen. Bij die herbeoordeling moet de minister het criterium toepassen of met het verlenen van de vergunning een duidelijk risico op ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht bestaat. De herbeoordeling door de minister moet binnen zes weken plaatsvinden.
Het Gerechtshof Den Haag oordeelde op 12 februari 2024 dat Nederland de export van reserve-onderdelen voor F-35-gevechtsvliegtuigen aan Israël moet staken. Bij de beoordeling van de uitvoervergunning had de minister moeten toetsen aan de dwingend voorgeschreven criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt van de Europese Raad en het Wapenhandelsverdrag. A-G Vlas heeft de Hoge Raad op 29 november 2024 geadviseerd de uitspraak van het hof in stand te laten.
Uitspraak Hoge Raad
Het Besluit strategische goederen bepaalt onder meer dat een uitvoervergunning voor militaire goederen in ieder geval niet wordt verleend voor zover dit voortvloeit uit internationale verplichtingen. Dan gaat het om de verplichtingen uit het Wapenhandelsverdrag en het EU Gemeenschappelijk Standpunt. Deze verplichtingen werken door in het Nederlandse rechtssysteem. Zij hebben mede tot doel te voorkomen dat individuele burgers het slachtoffer worden van wapengebruik in strijd met het internationaal humanitair recht. De minister heeft de bevoegdheid om, wanneer zich nieuwe omstandigheden voordoen, een verleende vergunning opnieuw te beoordelen, maar is daartoe niet verplicht. Dat neemt niet weg dat als de minister wél tot herbeoordeling overgaat, en dat is in dit geval gebeurd, hij zich bij die herbeoordeling moet houden aan het hiervoor genoemde Besluit strategische goederen en de dwingende criteria die zijn opgenomen in het Wapenhandelsverdrag en de EU-regelgeving. Dit betekent dat als de minister bij herbeoordeling vaststelt dat een duidelijk risico bestaat dat de uit te voeren goederen gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, hij het gebruik van de vergunning niet langer mag toestaan. Op het gebied van (nationale en internationale) veiligheid en buitenlands beleid dient de rechter het handelen van de Staat met grote terughoudendheid te toetsen, zeker in kort geding. Het hof heeft geoordeeld dat de minister bij de herbeoordeling niet aan het criterium heeft getoetst of een duidelijk risico op ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht bestaat. Het hof heeft vervolgens zelf beoordeeld of een duidelijk risico op ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht bestaat. Het hof kwam tot de slotsom dat dat het geval was. Daarmee heeft het hof volgens de Hoge Raad miskend dat de verhouding tussen de minister en de rechter in dit geval meebrengt dat de rechter niet zelf beoordeelt of een duidelijk risico op ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht bestaat, maar dat de rechter in plaats daarvan de Staat opdraagt om de herbeoordeling van de vergunning opnieuw uit te voeren. De Hoge Raad geeft die opdracht aan de minister alsnog. De termijn voor die herbeoordeling bepaalt de Hoge Raad op zes weken. De uitkomst van die (her)beoordeling kan opnieuw aan de burgerlijke rechter worden voorgelegd. De minister heeft na de uitspraak van het gerechtshof de vergunning aangepast in die zin dat uitvoer van F-35-onderdelen naar Israël niet is toegestaan. Zolang de minister niet een nieuw besluit neemt, blijft die vergunning in die vorm gelden.
Bron: www.hogeraad.nl