Op vrijdag 26 augustus 2022 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in een brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer een reeks van maatregelen aangekondigd om het aantal vluchtelingen in Ter Apel terug te brengen en de uitstroom te bevorderen. De Commissie Meijers heeft grote zorgen over de verenigbaarheid van de voorgestelde maatregelen met het EU-recht.

De permanente commissie van deskundigen in internationaal vreemdelingen-, vluchtelingen- en strafrecht, de Commissie Meijers, schreef een uitvoerig commentaar op de recente kamerbrief 'besluitvorming omtrent de opvangcrisis'. In het commentaar wordt specifiek stilgestaan bij de voorgestelde maatregelen die vanuit een Europeesrechtelijk perspectief het meest problematisch zijn.

Uitstel van gezinshereniging

In de kamerbrief worden drie maatregelen aangekondigd die tot uitstel van gezinshereniging zullen leiden: 1) verlenging van de beslistermijn voor een asielverzoek met drie maanden, 2) verlenging van de beslistermijn voor de daaropvolgende aanvraag voor gezinshereniging met drie maanden, en 3) uitstel van de afgifte van de mvv (machtiging tot voorlopig verblijf) met maximaal zes maanden. Cumulatief kunnen deze drie maatregelen tot een uitstel van de gezinshereniging tot maximaal tweeëneenhalf jaar na indiening van de asielaanvraag leiden. Volgens de Gezinsherenigingsrichtlijn van de EU mag de procedure alleen in bijzondere gevallen langer dan negen maanden duren. Ook gaat structureel uitstel van gezinshereniging in tegen de belangen van kinderen en is dit in strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn en het EU-Grondrechtenhandvest.

De generieke verlenging van de beslistermijn van asielverzoeken

De generieke verlenging van de beslistermijn op verzoeken om internationale bescherming is daarnaast in strijd met de Procedurerichtlijn 2013/32/EU. Artikel 31, lid 3 van die Procedurerichtlijn bepaalt dat de maximale beslistermijn voor de behandeling van een asielverzoek zes maanden is. Deze termijn kan alleen in beperkte omstandigheden worden verlengd met negen maanden. Een van die uitzonderingen is de uitzondering in artikel 31, lid 3, sub b, wanneer: ‘een groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden’. De staatssecretaris baseert zich mede op deze mogelijkheid en verwijst naar de komst van evacués uit Afghanistan en de ontheemden uit Oekraïne als aanleiding. Echter, de Oekraïners zijn reeds buiten de asielbeoordelingssytematiek van IND gehouden om de IND te ontlasten en de Afghaanse evacués hebben een andere procedure doorlopen dan asielzoekers die in Nederland een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. Ook de aantallen geven geen aanleiding, zo schrijft de Commissie, om aan te nemen dat er sprake is van een onverwachte grote toename van asielverzoeken.
Anderszijds wijst de Commissie er op dat deze maatregel juist in talloze procedures zal kunnen worden aangevochten.

Hervatting Dublinoverdrachten Griekenland

In de kamerbrief staat ook dat hervatting van Dublinoverdrachten aan Griekenland wordt onderzocht. Deze hervatting is echter in strijd met de rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Op 23 oktober 2019 oordeelde de ABRvS reeds dat Dublinoverdrachten naar Griekenland niet kunnen worden hervat voordat er garantie op rechtsbijstand is in overeenstemming met artikel 47 van het EU-Grondrechtenhandvest. Die toegang is tot op heden niet gegarandeerd. Bovendien oordeelde de ABRvS op 28 juli 2021 dat de staatssecretaris asielzoekers met een status in Griekenland niet zonder nader onderzoek naar de omstandigheden ter plekke aan Griekenland mag overdragen omdat de Griekse autoriteiten: ‘in de praktijk vaak niet kunnen voorkomen dat statushouders in een situatie terecht komen waarin zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen’.

De ABRvS overweegt daarbij dat de vreemdeling geen reëel risico mag lopen dat hij bij terugkeer naar Griekenland terechtkomt in een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Grondrechtenhandvest. Er is in de feitelijke omstandigheden die uitgangspunt waren voor de uitspraak van de ABRvS niets veranderd. Hervatting van Dublinoverdrachten blijft dus in strijd met zowel het EVRM als het EU-Grondrechtenhandvest.

Conclusie

Op Nederland rust, net als op de overige lidstaten, op grond van artikel 4 lid 3 van het EUVerdrag, de verplichting om het EU-recht te goeder trouw na te leven. Zowel het HvJEU als de ABRvS hebben in het afgelopen decennium meermaals geconstateerd dat Nederland wat betreft de Gezinsherenigingsrichtlijn niet aan deze verplichting voldeed (zie de voorbeelden in bijlage). Respect voor wetgeving en vertrouwen in de rechtsstaat verminderen als de overheid bepalingen van het Unierecht negeert of overtreedt zolang de rechter aan dat overheidsoptreden geen grenzen stelt. Het is gezien de eerdere voorbeelden te verwachten dat Nederland weer teruggefloten zal worden indien de voorgestelde maatregelen daadwerkelijk worden ingevoerd. De Commissie Meijers roept de staatssecretaris dan ook op om de maatregelen - en het voornemen om deze al in te zitten - zo snel mogelijk in te trekken, omdat deze strijdig zijn met de Europese wetgeving.

 

Reactie van de Commissie Meijers besluitvorming omtrent de opvangcrisis

Bron: www.commissie-meijers.nl

Laatste nieuws