You gotta have faith

‘Vertrouwen is goed, controle is beter?’ Zo luidt de titel van de NJV-preadviezen die in deze aflevering van het NJB worden besproken. Hoe aansprekend die titel ook is: op het niveau van de rechtsstaat heeft de schijnbare tegenstelling tussen vertrouwen en controle iets ongemakkelijks. Een (democratische) rechtsstaat is immers gebaseerd op een systeem van ‘checks and balances’, waarbij de checks voor een belangrijk deel zijn belegd bij de rechterlijke macht. Het is die verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden waaraan binnen een democratische rechtsstaat het vertrouwen wordt ontleend dat de diverse machten elkaar voldoende in evenwicht houden.

Volgens de laatste cijfers van het CBS (uit mei 2025) heeft 78,3% van de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder vertrouwen in rechters.1 Dat is bijna 10% hoger dan in 2012. De Nederlandse bevolking heeft evenzeer vertrouwen in de politie (78,8 %). Ook dat vertrouwen is in tien jaar tijd met (ruim) 10% gestegen. Dat vertrouwen steekt schril af tegen het (afnemend) vertrouwen dat Nederlanders (zeggen te) hebben in politici (25,1 %) en de Tweede Kamer (31,3 %).

Die cijfers intrigeren. Is er bijvoorbeeld een relatie tussen het vertrouwen in rechters en in de politie: wordt de politie vertrouwd omdat de politie – strafrechtelijk gezien – (deels) onder rechterlijk toezicht valt? Of heeft het een niets te maken met het ander en signaleert die mate van vertrouwen iets heel anders? In een wereld die sinds enige tijd (en in toenemende mate) geteisterd wordt door oorlog, schendingen van het humanitair oorlogsrecht (in Gaza), ondemocratische tendensen en een constant politiek ‘geharrewar’ is het wellicht niet verbazingwekkend dat het vertrouwen in ‘de politiek’ laag is (en afneemt). Maar geeft het toenemende vertrouwen in rechters bijvoorbeeld (ook) aan dat de burgers van dit land blij zijn met recente rechterlijke uitspraken in relatie tot het klimaat- en/of stikstofbeleid? Is er, met andere woorden, een relatie tussen het afnemende vertrouwen in politici en de Tweede Kamer en het vertrouwen in rechters? En wat zegt de mate van vertrouwen in rechters over de invloed van de toeslagenaffaire? Vertrouwt de Nederlandse burger er wellicht op dat de rechterlijke macht voldoende heeft geleerd van in het verleden gemaakte fouten om in de toekomst niet nogmaals in dezelfde valkuil(en) te trappen en het primaat bij de toetsing van de rechtmatigheid (in plaats van de wet­matigheid) van (overheids-)besluiten te leggen?

Het kort(st)e antwoord op al die vragen luidt (uiteraard) dat de cijfers daarover niets zeggen. Op basis van de cijfers van het CBS kan slechts worden geconcludeerd dat het vertrouwen in rechters, ondanks kritiek op rechters, rechterlijke uitspraken en de rechterlijke organisatie als zodanig, onverminderd groot is. Dijkstra & Winter verklaarden die schijnbare tegenstelling in 2023 door er onder meer op te wijze dat mensen weinig zicht hebben op het functioneren van de rechterlijke macht, daar zelf maar beperkte ervaring mee hebben, de rechtspraak niet erg prominent in de publieke belangstelling staat en het publieke imago van de rechter die van onafhankelijke en deskundige geschillenbeslechter is, terwijl de uitkomsten van vertrouwensonderzoek ook wel eens een bepaalde bias zouden kunnen hebben.2 Teneinde dat vertrouwen op peil te houden of te vergroten, bepleitten Dijkstra & Winter in 2023 – mede gelet op de lange doorlooptijden van rechtszaken – onder meer dat de mogelijkheden zouden moeten worden verkend om zaken af te doen zonder dat daar een rechter aan te pas komt.

Die – ook door anderen uitgedragen – boodschap heeft zijn uitwerking niet gemist. Dat is niet zonder risico. Binnen de trias politica vormt de rechterlijke macht de enige macht die onafhankelijk is van ‘de macht’. Dat maakt het in zekere zin een black box, maar het maakt ook dat de rechterlijke macht daarbinnen feitelijk de last resort is. Als al het andere faalt, resteert nog slechts een beroep op de rechter en een beroep op ‘het Recht’. Zoals Peters in zijn oratie uit 1972 uit de doeken doet, is recht niet hetzelfde als orde. De meest essentiële functie van recht bestaat uit het normeren van orde.3 Daaruit volgt dat recht kritisch staat ten opzichte van orde: het kan deze legitimeren als rechtsorde, of diskwalificeren als onrechtmatig. Het recht kan daarin ook niet onpartijdig zijn: ‘het zal aan de kant moeten staan van de machte­lozen, van de onder gezag gestelden, van hen die het meest in de verdrukking dreigen te komen’. Zijn maatschappijkritisch potentieel, zijn eigen morele dimensie ontleent het recht aan de normering ‘van de maatschappelijke controle zoals die min of meer spontaan groeit of wordt gesteld door de staat en andere machthebbers.’4

Ook die boodschap brengt de toeslagenaffaire (en de huidige Amerikaanse toestanden) thuis – zoals het ook de boodschap thuisbrengt dat juristen, als pleitbezorgers van het recht, daarin een bijzondere verantwoordelijkheid hebben. In de woorden van mijn mederedactielid Coen Drion: ‘een democratische rechtsstaat is zo sterk of zo zwak als zijn verdedigers’. En zo is het.
Aan de slag! 

 

Dit Vooraf is gepubliceerd in NJB 2025/1034, afl. 19

 

Afbeelding: ©istock

 

Voetnoten

1 cbs.nl/nl-nl/cijfers/detail/85533NED.

2 G. Dijkstra & H. Winter, ‘Vertrouwen in de rechterlijke macht, in: F. van der Meer (red.), Staat van de ambtelijke dienst (STAD) 2023: Bouwen aan vertrouwen, p. 157-190. Uit de jaarlijkse meting in het kader van het CBS-onderzoek Sociale samenhang en welzijn blijkt dat mensen die alleen basisonderwijs hebben genoten, veel minder vertrouwen in rechters hebben (58,2%) dan mensen met een wo-opleiding master/doctor (90,1 %) (cijfers 2024). Zie ocwincijfers.nl/sectoren/onderwijs-algemeen/vertrouwen-in-instituties-en-mensen.

3 A.A.G. Peters, Het rechtskarakter van het strafrecht (oratie UU), Kluwer 1972, p. 13.

4 Peters, p. 7.

 

Over de auteur(s)
Petra van Kampen
Petra van Kampen is hoogleraar strafrechtspraktijk aan de Universiteit Utrecht en redacteur van het Nederlands Juristenblad