Waarom mensen met een verstandelijke beperking geen recht hebben op ondersteuning bij het stemmen

Recentelijk publiceerden Van Eijndhoven & Goudsmit in NJB een bijdrage waarin zij bepleiten mensen met een verstandelijke beperking toe te staan in het stemhokje assistentie te ontvangen bij het invullen van hun stembiljet.1 Op dit moment kunnen de leden van het stembureau alleen kiesgerechtigden die wegens hun lichamelijke gesteldheid hulp behoeven toestaan om zich in het stemhokje te laten bijstaan.2 Volgens de beide auteurs is de Kieswet daarmee in strijd met het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.3

Artikel 29 van dat verdrag bepaalt immers dat personen met een handicap, waar nodig en op hun eigen verzoek, ondersteuning moet worden toegestaan bij het uitbrengen van hun stem. Bij het toetreden tot het verdrag heeft het Koninkrijk der Nederlanden evenwel een interpretatieve verklaring afgelegd ten aanzien van die bepaling. Kort gezegd komt die verklaring er op neer dat assistentie in het stemhokje blijft voorbehouden aan kiesgerechtigden met een fysieke handicap.4

Vanwaar die inperking? In de parlementaire geschiedenis zijn daar, naast de reden5 die Van Eijndhoven & Goudsmit zelf al noemen, nog twee andere (en belangrijkere) redenen voor te vinden. Op de eerste plaats verhoudt het bieden van assistentie zich slecht met de algemene beginselen voor het houden van vrije en eerlijke verkiezingen. Het maakt inbreuk op het stemgeheim en kan allerlei onregelmatigheden faciliteren, zoals stemdwang of family voting. Daarom is het belangrijk de groep kiesgerechtigden die aanspraak kan maken op assistentie in het stemhokje zo klein mogelijk te houden en duidelijk af te bakenen. Toen de mogelijkheid van assistentieverlening in Nederland werd geïntroduceerd, drong de Tweede Kamer – onder verwijzing naar misstanden die zich in Ierland hadden voorgedaan – er dan ook bij de regering op aan, dat verduidelijkt moest worden dat alleen kiesgerechtigden met een lichamelijke handicap assistentie kon worden toegestaan.6 Anders dan een verstandelijke beperking is een lichamelijke handicap immers door het stembureau en omstaanders meestal duidelijk waar te nemen. De interpretatieve verklaring van Nederland bij het gehandicaptenverdrag ligt in de lijn van dit argument.

Van Eijndhoven & Goudsmit wijzen erop, dat beïnvloeding van een persoon met een verstandelijke beperking ook mogelijk is door het systeem van volmachtverlening. Dit is inderdaad een zwakte van de laagdrempelige manier waarop in Nederland een volmacht kan worden verleend, maar het kan toch moeilijk als argument worden gebruikt om dan ook de waarborgen bij het persoonlijk uitbrengen van de stem in het stemlokaal maar te verlagen.

Dat het kiesgerechtigden met een verstandelijke beperking niet is toegestaan om zich in het stemhokje te laten bijstaan – voorlichting geven in het stemlokaal, maar buiten het stemhokje, mag wel – heeft, zoals gezegd, nog een tweede reden. Sinds de grondwetswijziging van 2008 worden personen, die wegens een geestelijke stoornis onbekwaam zijn rechtshandelingen te verrichten,7 niet langer categoraal van het kiesrecht uitgesloten.8 De wetgever ging er daarbij vanuit dat als een curandus zelf aangeeft zijn stemrecht uit te willen oefenen, ook mag worden verondersteld dat hij in staat is zijn wil met betrekking tot het kiesrecht zelfstandig te bepalen.9 En het zelfstandig kunnen bepalen van die wil, komt tot uitdrukking door het zelfstandig uitbrengen van een stem in het stemhokje.10 Paradoxaal genoeg bewijst het zonder hulp kunnen stemmen dus dat iemand met een verstandelijke beperking zijn wil met betrekking tot het kiesrecht zelfstandig kan bepalen.

Misschien verdient de gedachte om personen met een verstandelijke beperking in het stemhokje geen bijstand toe te staan heroverweging, maar het uitbreiden van de groep kiesgerechtigden die zich mag laten bijstaan is niet zonder risico. De discussie wordt bovendien zuiverder wanneer de motieven om geen hulp toe te staan volledig worden weergegeven. 

 

Deze Reactie is ook verschenen in NJB 2017/1234, afl. 23, p. 1607. Het Naschrift van Anne van Eijndhoven en Stans Goudsmit, dat verscheen in NJB 2017/1235, afl. 23, p. 1608, staat hieronder. Mr. W.A.E. Brüheim en dr. R. De Jong zijn beiden werkzaam voor de Kiesraad.

 

  1. A. van Eijndhoven & S. Goudsmit, ‘Mensen met een verstandelijke beperking hebben recht op ondersteuning bij stemmen’, NJB 2017/560, afl. 10, p. 668.
  2. Art. J 28 Kieswet.
  3. VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, New York, 2006 (Trb. 2007, 169. Voor correcties in de vertaling zie Trb. 2016, 113).
  4. Reference: C.N.489.2016.TREATIES-IV.15 (Depositary Notification) Reissued. Zie: https://treaties.un.org/doc/Publication/CN/2016/CN.489.2016.Reissued.14072016-Eng.pdf.
  5. De door Van Eijndhoven en Goudsmit met het woord ‘beïnvloedingsargument’ aangeduide reden, is niet opgenomen in de interpretatieve verklaring die Nederland bij het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap heeft afgelegd, maar is bij de integrale herziening van de Kieswet in 1989 wel gebruikt. Vergelijk Kamerstukken II 1987/88, 20264, 3, p. 129 (MvT).
  6. Kamerstukken II 1895/96, 27, 1, p. 32 (VV II).
  7. Mensen met een verstandelijke beperking waren in het verleden overigens niet allemaal uitgesloten van het kiesrecht. Zij die onder medebewind of mentorschap stonden (respectievelijk titel 19 en 20 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek) hadden ook vóór 2008 stemrecht.
  8. Wet van 27 juni 2008 tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het vervallen van de bepaling over het uitsluiten van wilsonbekwamen van het kiesrecht (Stb. 2008, 272).
  9. Kamerstukken II 2005/06, 30471, 3, p. 6 (MvT).
  10. Kamerstukken II 2005/06, 30471, 5, p. 4 (MvA II).