Kwaad en goed in het procesrecht

Ooit stonden ‘we’ 2e op de persvrijheidsindex achter Finland; inmiddels, zo maakte Verslaggevers Zonder Grenzen bekend, is Nederland gezakt naar de 28e plaats. Dit heeft naar verluidt behalve met de moord op Peter R. de Vries o.m. ook te maken met de coronacrisis; de pers wordt door een deel van de bevolking cynisch genoeg als verlengstuk van de macht gezien en geconfronteerd met allerlei vormen van intimidatie. Dat geldt in het huidige klimaat ook voor activisten die opkomen voor grondrechten, minderheden of natuur en milieu.

Illustratief zijn de Vizier Op Links-stickers op de voordeur bij linkse activisten (‘Geobserveerde Locatie’), de ‘reacties’ die advocaat Bart Maes op zijn tegen het coronabeleid gerichte procedures mocht ontvangen en de ‘aantrekkingskracht’ van ‘stikstofbestrijder’ en boegbeeld van Mobilisation for the Environment Johan Vollenbroek die niet alleen boeren aan de deur kreeg, maar vanwege zijn verzet tegen de Grandprix in Zandvoort zelfs met de dood werd bedreigd. Een ‘nettere’ vorm van intimidatie waarmee pers en activisten geconfronteerd kunnen worden, is dan het dreigen met een juridische (schadevergoedings)procedure om kritische monden te snoeren (zie o.m. Wattel, NJB 2020/2973, afl. 43 en Van der Linden, NTBR 2020/9).

Inmiddels ligt er een EU-richtlijnvoorstel ter bestrijding van zulke ‘Strategic Lawsuits Against Public Participation’ (‘SLAPP’s’). Kennelijk ongegronde procedures moeten worden voorkomen, in eerste instantie in civiele zaken met grensoverschrijdende gevolgen. De Europese Commissie hoopt dat behalve journalisten bijvoorbeeld ook personen of organisaties die zich inzetten voor grondrechten, het milieu, vrouwenrechten of lhbtiq+-rechten profiteren. Het pakket van de Commissie omvat meer, zoals een recht op schadevergoeding en bescherming tegen de erkenning en executie van ‘foute’ rechterlijke beslissingen uit derde-landen, maar leunt zwaar op vroegtijdige ‘seponering’ van kennelijk ongegronde rechtszaken, waarbij het, als gedaagde daarop aanstuurt, aan eiser is om aan te tonen dat de zaak niet kennelijk ongegrond is. Bij misbruik draagt eiser alle kosten, ook die van de honoraria van de advocaten van gedaagde. Het voorstel is weliswaar beperkt tot grensoverschrijdende zaken, maar in aanvulling op de richtlijn beveelt de Commissie de lidstaten aan te zorgen voor een vergelijkbare bescherming ter bestrijding van ‘binnenlandse’ SLAPP’s. Ook hier wordt vroegtijdige afdoening van kennelijk ongegronde claims genoemd.

Op dit spoor van bescherming door procesrecht is de rechter een poortwachter die eiser zo snel mogelijk met afwijzing én eventueel gepeperde rekening naar de uitgang leidt. Zulke bescherming tegen misbruik kennen we van de ‘WAMCA’: de regeling van de collectieve schadevergoedingsactie zet ter voorkoming van onzin-claims in op een soort ‘motion to dismiss’ en op een stevige proceskostensanctie (art. 1018c en 1018l Rv). Hoewel een andere inhoud moeilijk denkbaar is, moeten we realistisch blijven: andere vormen van intimidatie voorkomt de SLAPP-regeling immers niet en wat haar directe bereik betreft lijkt een reële inschatting dat we de rechter nauwelijks als poortwachter aan het werk zullen zien; de SLAPP-regeling zal het vooral van haar afschrikwekkende werking moeten hebben.

Meer betekenis voor het dagelijkse werk van de civiele rechter én juist een positieve ‘vibe’ heeft de bescherming door procesrecht die Kim van der Kraats in haar oratie (Het civiele procesrecht als struikelblok, Den Haag 2022) bepleit. Jaarlijks doet de kantonrechter uitspraak in honderdduizenden civiele zaken; partijen zijn daarbij niet verplicht juridische bijstand in te schakelen, maar wel gehouden aan hetzelfde procesrecht als in zaken mét verplichte procesvertegenwoordiging. Degenen die het zelf, zonder gemachtigde, doen, ontberen veelal echter juridische kennis en komen daardoor in de procedure onvoldoende tot en aan hun recht.

Van der Kraats verlaat daarom het idee van een uniform procesrecht en maakt zich sterk voor differentiatie in het belang van mensen zonder juridische kennis, een groep die niet tot consumenten is beperkt – het gaat o.m. ook om de zzp’er die zijn rekening niet betaald krijgt – en die evenmin samenvalt met de ‘onderkant’ van de samenleving. Deze groep krijgt in kantonzaken door kennisgebrek lang niet altijd waar zij recht op heeft, vooral onvoldoende stellen en onvoldoende bewijs (aanbieden) speelt haar parten. Als we werkelijk vinden dat men, als eiser of gedaagde, een kantonprocedure zelf moet kunnen voeren, is er werk aan de winkel, zo luidt het betoog. In het belang van personen zonder rechtsbijstand zou eenvoudige toegang mogelijk moeten worden gemaakt (aanhangig maken per brief of email aan de rechtbank of door te verschijnen op een soort rechterlijk spreekuur), zou het houden van een zitting (mondelinge behandeling) regel moeten zijn juist om vragen te kunnen stellen (over onderbouwing van stellingen of aanwezigheid van bewijs bijvoorbeeld) én zou de ruimte voor ambtshalve toetsing en aanvulling van de rechtsgronden moeten worden vergroot. Zo kan de rechter de rechtzoekende, uiteraard met inachtneming van hoor en wederhoor, waar nodig helpen en daarbij uitleggen wat er van hem of haar wordt verwacht.

Net als bij de SLAPP’s zou dan voor beschermingsdoeleinden worden ingezet op (aanpassing van) het procesrecht, maar bereik en gevolgen van bescherming van de rechtzoekende zonder kennis en bijstand zijn veel groter. Waar differentiatie in het materiële recht al lang aanvaard is (behalve consumenten krijgen soms ook kleine ondernemers (zzp’rs bijvoorbeeld) bescherming die anderen kunnen missen), zou zij hier opduiken in het procesrecht. Ongetwijfeld geven klassieke processualisten tegengas; de meeprocederende civiele rechter die zij in de voorstellen zullen herkennen, is hun een doorn in het oog. De grondhouding is beter een positieve. In plaats van poortwachter die, zoals bij SLAPP’s, kwaad tegenhoudt, is de rechter hier eerder een gids die goed doet; die justitiabelen zonder kennis en bijstand door het lastige procesrecht leidt en zo bijdraagt aan verwezenlijking van het materiële recht, partijen anders gezegd probeert te geven waar zij werkelijk recht op hebben. Wie of wat pleit daartegen?

 

Dit Vooraf verschijnt in NJB 2022/1071, afl. 17. 

 

Afbeelding: pixabay

Over de auteur(s)
Author picture
Ton Hartlief
A-G bij de Hoge Raad en hoogleraar privaatrecht