Kabinet inconsistent over minderjarige vluchtelingen uit Griekenland

Een aantal organisaties en personen riep vandaag samen met circa 40 gemeentes gezamenlijk nogmaals het kabinet op om gehoor te geven aan de noodkreet van Griekenland en de aanbeveling van de Europese Commissie1 om maximaal 500 kinderen over te nemen die zonder familie vast zitten in Griekse vluchtelingenkampen. Elf landen geven gehoor aan deze oproep, waaronder Duitsland.  

Het kabinet erkent dat sprake is van een “gebrek aan gezondheidszorg en ondermaatse sanitaire voorzieningen en hygiëne in de overvolle opvanglocaties”, en rept van “acute humanitaire noden” en “noodsituaties”.2 Toch blijft het kabinet tot nu toe weigeren in actie te komen met als argument dat er niet meegewerkt wordt aan een ad hoc oplossing. Verder zou deelname de EU-Turkije deal ondermijnen.3

Nu was de feitelijke situatie op o.a. Lesbos voor asielzoekers en bewoners al zorgwekkend voordat de EU-Turkije deal van kracht werd, maar sinds maart 2016 is deze sterk verslechterd.

Het argument dat Nederland niet meedoet omdat het niet wil meedoen aan ad hoc-maatregelen is juridisch inconsistent. In een drietal arresten van 28 februari 2017 maakte het Gerecht van de EU uit dat de EU-Turkije deal niet een handeling was van de EU, maar van de gezamenlijke lidstaten.4  Deze arresten (die inhoudelijk onnavolgbaar zijn, maar dat is een andere kwestie) hadden als gevolg dat het Hof zich noch direct (via een vernietigingsberoep) noch indirect (via prejudiciële vragen) over de rechtmatigheid van de EU-Turkije deal kon uitlaten, omdat het geen rechtsmacht heeft. Het Gerecht heeft dus op aandringen van de lidstaten uitgemaakt dat de EU-Turkije deal zelf een ad hoc-maatregel was die was genomen buiten de daartoe geëigende instituties om.

Er is in dit geval sprake van een geëigende institutie (namelijk de Europese Commissie) die oproept om een andere EU lidstaat te steunen in een situatie die de Nederlandse regering zelf als noodsituatie aanmerkt. Maar waar toenmalig voorzitter van de Europese Raad Nederland in maart 2016 met zijn neus vooraan stond om de eer op te eisen voor de EU-Turkije deal die buiten de geëigende instituties om werd gesloten, daar drukt het nu zijn snor omdat het geen ad hoc-maatregelen wil en zich een institutionele Pietje Precies betoont. Laten we eerlijk wezen: een substantieel deel van de lidstaten besluit dat zij wel solidair zijn met de zuidelijke lidstaten en sluit de ogen niet voor het menselijk leed. Wat blijft er dan over van de formele argumentatie van het kabinet, behalve onwil? En is dit wel het moment voor Nederland om zich ook bij deze bescheiden kwestie in de voet te schieten door de zuidelijke lidstaten met een glashelder gebrek aan solidariteit te schofferen?

 

Flip Schüller, advocaat bij Prakken d’Oliveira Human Rights Lawyers, Amsterdam

Thomas Spijkerboer, hoogleraar migratierecht Vrije Universiteit Amsterdam

 

  1. https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/en/ip_20_406
  2. Aanhangsel Handelingen II 2019/20, 2375, p. 2.
  3. Ibid., p. 3.
  4. Gerecht EU 27 februari 2017 in de zaken NM tegen Europese Raad (T-257/16, ECLI:EU:T:2017:130), NG tegen Europese Raad, (T-193/16, ECLI:EU:T:2017:129) en NF tegen Europese Raad (T-192/16, ECLI:EU:T:2017:128). Het hiertegen ingestelde beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat de beroepsgronden onsamenhangend zouden zijn, Hof van Justitie EU 12 September 2018, C-208/17 P, C-209/17 P en C-210/17 P.
Over de auteur(s)
Thomas Spijkerboer
Hoogleraar migratierecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Flip Schüller
Advocaat bij Prakken d’Oliveira Human Rights Lawyers, Amsterdam