Het rommelt in de rechtsstaat

Soms heb je zo’n week waarin diverse ontwikkelingen min of meer toevallig samen lijken te komen en daarmee tezamen een licht doen schijnen op wat een groter en structureler issue lijkt te zijn, namelijk dat er gerommel is te horen in de rechtsstaat.

Vorige week was natuurlijk allereerst de week van de mondelinge behandeling bij het hof in de zaak van Milieudefensie tegen Shell. Daar speelde prominent de vraag hoe diep de rechter mag of moet ingrijpen bij één (weliswaar groot) bedrijf indien dat bedrijf een geenszins betekenisloze doch wereldwijd ook niet heel significante bijdrage levert aan het veroorzaken van gevaarlijke
klimaatverandering. Een kwestie die rechtsstatelijk misschien minder principieel ligt dan bij Urgenda omdat in die zaak de rechter rechtstreeks te maken kreeg met de Staat als een der procespartijen, maar waarbij wel de verhouding tussen de rechter als staatsmacht en een niet onbelangrijke Nederlandse justitiabele aan de orde is en waarbij dus ook het vertrouwen in de overheid op het spel staat. En, zoals onder meer Unilever al liet zien, zulke justitiabelen stemmen met hun voeten als het level playing field of de rechtszekerheid in hun ogen ingrijpend wordt bedreigd.

Zo’n zelfde vertrouwen in de overheid speelde natuurlijk minstens even prominent1 bij de wijze waarop een meerderheid in de Eerste Kamer de voorgenomen sluiting van het Groninger gasveld weer leek te willen heroverwegen, terwijl in de Tweede Kamer 146 van de 150 leden vóór een snelle sluiting hadden gestemd en staatssecretaris Vijlbrief zich ook jegens de Groningers daartoe had verbonden. Vertrouwensvragen bínnen de wetgevende macht kwamen aan de orde bij de kwestie of Nederlandse politici of partijen geldelijke bijdragen vanuit Rusland zouden hebben ontvangen, waarover minister De Jonge aan de Tweede Kamer geen duidelijkheid wilde of kon verschaffen en de leden van Forum voor Democratie jegens hun collega-kamerleden geen verantwoording wensten af te leggen.

Nu zou men kunnen zeggen dat de trias politica ontworpen is om onder spanning te staan en dat dus competentiekwesties tussen de diverse staatsmachten een teken van vitaliteit van de rechtsstaat zijn, en misschien zelfs een bewijs vormen dat de rechtsstaat functioneert. En dat dus een beetje wrijving in de trias juist goed is. Maar een dergelijke blik op de democratische rechtsstaat geeft te zeer blijk van een isolationistische benadering van het begrip rechtsstaat als louter bestaande uit de staatsmachten zelf, en miskent dat de democratische rechtsstaat alleen maar goed kan functioneren indien het publiek2 voldoende vertrouwen in die staatsmachten heeft. Met andere woorden, de democratische rechtsstaat ís niet alleen de trias, is geen driewieler, maar is een vierwielig voertuig met het publiek als essentieel vierde wiel.3

Dat betekent dat ieder der staatsmachten niet alleen stil moet staan bij de vraag hoe die zich in een bepaalde kwestie verhoudt tot ieder van de andere staatsmachten, maar zich steeds ten minste even sterk moet afvragen of het vertrouwen van het publiek niet te zeer wordt geschaad en hoe verdwenen vertrouwen weer kan worden teruggewonnen. Indien dat juist is, dan heeft dus te gelden dat wrijving tussen de staatsmachten weliswaar is ingebakken in ons rechtsstatelijk systeem, omdat zo belangrijke evenwichten bewaard worden, en in zoverre als positief is te beschouwen, maar evenzeer een intrinsiek probleem vormt in de verhouding met het publiek als vierde wiel aan de wagen.

Maar ook het omgekeerde heeft te gelden. Een staatsmacht kan niet slechts uit zijn op het inspelen op het publiek, zelfs niet als dat gedaan wordt om het vertrouwen van het publiek in een bepaald dossier weer terug te winnen. Die staatsmacht moet evenzeer respect betonen aan de andere staatsmachten die een rol spelen in datzelfde dossier. En dezelfde vorige week laat zien dat dat niet altijd gebeurt. Ik denk dan aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak met betrekking tot de zogeheten derdelanders4 en de wijze waarop staatssecretaris Van der Burg daarop heeft gereageerd. Terwijl vanuit de Afdeling op dinsdagavond 2 april 2024 werd te kennen gegeven dat de uitspraak van de voorzieningenrechter – dat uitzetting moest worden opgeschort in afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie – ‘als richtinggevend’ moest worden aangemerkt ten aanzien van alle (soortgelijke) derdelanders, stuurde Eric van der Burg daarover een dag later een brief dat gemeenten rustig kunnen stoppen met hun opvang van derdelanders omdat dat ‘rechtmatig en juist is gedaan’. Hoewel Van der Burg het recht heeft om minder gelukkig te zijn met de uitspraak van de Afdeling,5 kan hij die niet negeren of daar zijn eigen rechtmatigheidsoordeel voor in de plaats stellen. Niet alleen steekt hij daarmee een spaak in de wielen van de trias, maar hij neemt daarbij bovendien het aanzienlijke risico dat het vertrouwen van niet onbelangrijke delen van het publiek in de rechtsstaat wordt ondermijnd nu twee essentiële onderdelen van de trias zo evident rollebollend over straat gaan. Het rommelen in de rechtsstaat dreigt aldus te leiden tot een rammelende rechtsstaat en daarmee zijn we allemaal, en dus niet alleen de derdelanders, verder van huis.

 

Dit Vooraf is gepubliceerd in NJB 2024/773, afl. 13

 

Afbeelding: Flickr: 'Le public, Capucine Labarthe et Baillat Cardell & fils, Place des arts, Montreal' van Retis

 

Voetnoten:

1 Al kunnen de Groningers niet of nauwelijks met hun voeten stemmen. Maar zij kunnen zich wel massaal van de politiek en de gevestigde politieke partijen afwenden, zoals zij bij de laatste verkiezingen hebben laten zien.

2 Eigenlijk zou hier volk, demos, moeten staan, maar ik vind ‘publiek’ accurater in deze tijd.

3 En natuurlijk zijn voor de rechtsstaat evenzeer andere elementen noodzakelijk, zoals democratie, bescherming van minderheden, grondrechten, persvrijheid en dergelijke.

4 Uitspraak 202402011/3V3 van dinsdagavond 2 april 2024 van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de RvS, ECLI:NL:RVS:2024:1366.

5 Bijvoorbeeld omdat hij vindt dat derdelanders hier maar een beperkte tijd mogen blijven omdat zij in Oekraïne eveneens een tijdelijke vergunning hadden. Daar kan tegenover worden gesteld dat derdelanders net zo langdurig niet terug kunnen als geboren Oekraïners.

 

Over de auteur(s)
Author picture
Coen Drion
Advocaat-partner bij Jones Day