Geen spreekrecht voor stiefmoeder en stiefzus: rechtsvinding in Den Bosch.

De rechtbank te Den Bosch besloot op 2 november dat de stiefmoder en stiefzus van Nicole van den Hurk1 geen spreekrecht mochten uitoefenen. In een nieuwsbericht zegt de rechtbank dat de stiefmoeder en stiefzus nabestaanden zijn in de ruimste zin van het woord. Volgens de rechtbank kan hen echter geen spreekrecht worden gegeven, omdat ze volgens de wet geen nabestaanden zijn. 

Hierbij is gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 6 maart 2012,2 waaruit volgens de rechter blijkt dat een uitbreiding van de wettelijke categorie van spreekgerechtigden tot de taak van de wetgever behoort en de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat3 Deze beslissing van de rechtbank is niet alleen ernstig teleurstellend voor de betrokkenen, maar wekt ook grote verwondering. De stiefmoeder behoort namelijk tot de kring van spreekgerechtigde nabestaanden. Verder had de rechter ook alle mogelijkheid om overeenkomstig de bedoeling van de wetgever het spreekrecht aan de stiefzus toe te kennen. Ik zal dit hierna uiteenzetten.
 

Het spreekrecht en de uitbreiding daarvan

Alvorens de beslissing van de rechter nader te bezien, is het goed eerst even kort naar de snelle ontwikkeling van het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden te kijken sinds de invoering in 2005. Deze invoering was het resultaat van een initiatiefwetsvoorstel van het toenmalig Tweede Kamerlid Boris Dittrich. De wet was zeer terughoudend. Het spreekrecht werd niet alleen beperkt tot de gevolgen van het misdrijf voor de spreekgerechtigde. Verder mocht alleen het slachtoffer zelf of één nabestaande spreken. Bovendien kon alleen in bepaalde (ernstige) zaken het spreekrecht worden uitgeoefend. Door deze beperkingen bleef mede de mogelijke werklastverzwaring voor openbaar ministerie en de rechter beperkt.4 Onbekend was immers hoeveel mensen van het spreekrecht gebruik zouden gaan maken. In de praktijk blijkt dat relatief weinig mensen gebruikmaken van het spreekrecht, maar degenen die ervan gebruikmaken zijn hierover tevreden. Deelname levert erkenning op en het gevoel serieus te zijn genomen.5

Met name dat slechts één nabestaande mocht spreken en dat alleen het slachtoffer zelf mocht spreken bleken beperkingen die in de praktijk zeer knelden.6 Zo bleek bijvoorbeeld in de Amsterdamse zedenzaak (Robert M.) dat de ouders van de (zeer) jonge slachtoffers niet tot de in de wet genoemde spreekgerechtigden behoorden. Dat weerhield de Amsterdamse rechter er overigens niet van om toch spreekrecht aan de ouders van de slachtoffers toe te kennen.7 De wetgever zat vervolgens ook niet stil en dit leidde tot de wet van 12 juli 2012 die de kring van spreekgerechtigden ruimhartig uitbreidde en onder meer de voornoemde beperkingen wegnam.8 Dit kon ook worden gedaan, omdat de belasting door het spreekrecht voor de magistratuur erg beperkt was gebleken. En de ontwikkeling van het spreekrecht is nog niet ten einde. Inmiddels ligt bij de Eerste Kamer een wetsvoorstel dat de beperking opheft dat de spreekgerechtigde alleen mag spreken over de gevolgen die het misdrijf bij hem teweeg heeft gebracht.9 Dit wetsvoorstel brengt echter geen verandering in de kring van spreekgerechtigden.
 

De rechtsvinding van de rechter te Den Bosch

Sinds de uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden in 2012 mogen volgens artikel 51e, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering, in beginsel vier nabestaanden het spreekrecht uitoefenen. Naast de echtgenoot of geregistreerde partner dan wel een andere levensgezel, mogen in ieder geval drie andere nabestaanden spreken. De wet verstaat onder deze andere nabestaanden alleen  bloedverwanten. De stiefmoeder en stiefzus van het slachtoffer zijn echter geen bloedverwanten. In zoverre lijkt de rechtbank gelijk te hebben dat zij niet in de wet als spreekgerechtigde nabestaanden zijn aangemerkt. De broer van het slachtoffer en ook de stiefvader, die tevens juridisch vader is van Nicole, mochten wel spreekrecht uitoefenen.10

De rechtbank had schijnbaar wel spreekrecht willen toekennen, want volgens een tweet van een journalist van Omroep Brabant verzuchtte de rechter: “Het is wrang ze geen spreekrecht te mogen geven. Aldus de rechtbank, maar wij moeten de wet volgen.”11  Als de rechter echter meer werk had gemaakt van de rechtsvinding, was hij erachter gekomen dat hij het spreekrecht wel degelijk aan de stiefmoeder en –zus had mogen toekennen.
 

De stiefmoeder

De rechter had zijn rechtsvinding daarom na lezing van het vierde lid van artikel 51e en het genoemde arrest niet moeten staken, maar allereerst de hele regeling van het spreekrecht in ogenschouw moeten nemen. Dan had de conclusie moeten zijn dat de stiefmoeder gelet op de wet voor spreekrecht in aanmerking kwam. Dat zit zo.

Sinds de uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden in 2012 is, mede naar aanleiding van de zaak Robert M., in het tweede lid van artikel 51e van het Wetboek van Strafvordering geregeld dat naast het slachtoffer zelf, ook de vader of de moeder van een minderjarig slachtoffer spreekrecht mag uitoefenen. Wel is dan vereist dat deze een nauwe persoonlijke betrekking met dat slachtoffer hebben. Hier is aan toegevoegd dat ook andere personen die het minderjarige slachtoffer als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden en in nauwe en persoonlijke betrekking tot het kind staan, het spreekrecht kunnen uitoefenen. Dit is een zelfstandig spreekrecht voor ouders of andere verzorgenden, ongeacht of het minderjarige slachtoffer zelf spreekrecht uitoefent. Hierbij kunnen zij spreken over de gevolgen die het strafbare feit bij hen teweeg heeft gebracht.12 Niet de biologische relatie van de ouder(s) met het kind is doorslaggevend voor de uitoefening van dit spreekrecht, maar de affectieve.13 Een stiefouder die het minderjarige slachtoffer (mede) verzorgt en opvoedt heeft op grond hiervan spreekrecht.14

Weliswaar ziet het tweede lid van artikel 51e op het geval dat het slachtoffer zelf niet is overleden, maar het lijkt mij zeer ongerijmd dat in het geval het slachtoffer is overleden als gevolg van het misdrijf, zoals Nicole van den Hurk, de verzorgende stiefouder dan geen spreekrecht zou mogen uitoefenen. Dit leidt mij tot de conclusie dat verzorgers zoals genoemd in het tweede lid, ook als het slachtoffer is overleden spreekrecht hebben, hoewel ze niet expliciet zijn genoemd in het vierde lid van artikel 51e. Het bovengenoemd arrest van de Hoge Raad, waarnaar de rechter blijkbaar heeft verwezen, doet hieraan niets af. De rechter breidt de kring van spreekgerechtigden namelijk niet uit. Het spreekrecht van de stiefmoeder vloeit direct voort uit de wet. Het arrest van de Hoge Raad betreft het spreekrecht zoals dat bestond vóór de uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden in 2012. Daar hadden verzorgers van een minderjarig slachtoffer nog helemaal geen spreekrecht.
 

Stiefzus

Rijst de vraag of de rechter niet ook aan de stiefzus het spreekrecht had mogen toekennen. Dit ligt iets ingewikkelder. Daarbij kan bovenstaande redenering niet worden gebruikt, omdat een stiefzus niet onder de in de wet genoemde categorie spreekgerechtigden valt. En bovendien: heeft de Hoge Raad niet bepaald dat de rechter de kring van spreekgerechtigden niet mag uitbreiden? Om antwoord te geven op deze vraag had de rechter echt de wetsgeschiedenis erop na moeten slaan.

Van belang is allereerst dat het uitgangspunt bij de uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden in 2012 een heel andere was dan bij de invoering van het spreekrecht in 2005. Bij de invoering van het spreekrecht had de wetgever zoals de Hoge Raad het zegt: ‘een mogelijkheid geschapen voor het afleggen van een verklaring door een beperkte categorie van nauw betrokkenen (…).’15 Zo mocht maar één persoon het spreekrecht uitoefenen en was de kring van nabestaanden die eventueel het spreekrecht uit mochten zeer beperkt. Maar in 2012 heeft de wetgever zowel het aantal spreekgerechtigden als de kring van spreekgerechtigde nabestaanden sterk verruimd. Hierbij heeft de wetgever de affectieve relatie meer op de voorgrond gezet dan de formele familieband. Zo werd de ‘andere levensgezel’ als nabestaande toegevoegd. Tevens  werd de groep van spreekgerechtigde bloedverwanten zeer ruim getrokken. Was deze eerst beperkt tot ouders, kinderen en broers of zusters van het overleden slachtoffer, in 2012 werd deze uitgebreid tot bloedverwanten in de rechte lijn en in de zijlijn tot en met de vierde graad (bijvoorbeeld een achterneef of –nicht16). Hierbij werd geen verschil in rangorde tussen de bloedverwanten gemaakt. Volgens de staatssecretaris ‘zal [het] vaak van de feitelijke situatie afhangen wie uiteindelijk het slachtoffer het meest na stond [cursivering, AS]. Het is bovendien niet aannemelijk dat familieleden die geen hechte band met het slachtoffer onderhielden, maar formeel dichter in familiegraad tot de overledene staan, zich op hun spreekrecht zullen beroepen ten koste van iemand met een verder verwijderde verwantschap.’ 17

Weliswaar is in 2012 in de wet geen hardheidsclausule opgenomen, maar de staatssecretaris had duidelijk niet de bedoeling om de mogelijkheid af te sluiten voor toekenning van spreekrecht aan personen die niet voldoen aan de wettelijke criteria. Volgens hem ‘staat [het] ter beoordeling van de rechter wie hij uit hoofde van zijn eigen verantwoordelijkheid voor de omvang en volledigheid van het onderzoek op de terechtzitting wenst te horen. De rechter kan deze bevoegdheid ambtshalve toepassen, en daaraan onmiddellijk uitvoering geven ten aanzien van personen die reeds ter terechtzitting aanwezig zijn. Dat geldt ook voor personen die om toelating tot het spreekrecht verzoeken, al dan niet nadat zij daartoe eerder hun wens schriftelijk of mondeling hebben laten blijken.’18

Aldus had de rechter dus de mogelijkheid om ook aan de stiefzus het spreekrecht toe te kennen en was dit in verband met de affectieve relatie die zij met het slachtoffer had, ook volledig in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever geweest. Ook hier is de uitspraak van de Hoge Raad niet van belang, omdat de wetgever inmiddels een heel ander uitgangspunt had gekozen voor de kring van spreekgerechtigden. De wetgever heeft inmiddels uitdrukkelijk de mogelijkheid geopend voor de rechter om ook niet in de wet genoemden het spreekrecht toe te kennen.
 

Tot slot

De rechter had dus aan stiefmoeder en stiefzus het spreekrecht mogen toekennen. Dat dit niet is gebeurd, is betreurenswaardig. De beslissing van de rechter te Den Bosch brengt aan het licht dat de kring van spreekgerechtigden onduidelijk is neergelegd in de wet. Slachtofferhulp Nederland heeft er naar aanleiding van het wetsvoorstel ter uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden in 2011 al op gewezen dat ook een zeer goede vriend of vriendin (die geen levensgezel is) volgens de wet niet in de kring van spreekgerechtigden is opgenomen en het wenselijk geacht dat in de wet de mogelijkheid wordt opgenomen voor een niet-familielid om het spreekrecht uit te oefenen.19 Een vriend of vriendin kan immers een (veel) sterkere band met het slachtoffer hebben gehad dan familieleden. Ook het Openbaar Ministerie heeft hier destijds op gewezen.20 De stiefmoeder en stiefzus hebben inmiddels opgeroepen tot een aanpassing van de wet, zodat ook stiefouders en stiefzusters of -broers het spreekrecht mogen uitoefenen.21 Inmiddels zijn hierover ook al Kamervragen gesteld.22 In het verlengde hiervan zou ik ervoor willen pleiten om alsnog een hardheidsclausule in de wet op te nemen voor de kring van spreekgerechtigde nabestaanden, waarbij de nauwe affectieve relatie met het slachtoffer als criterium geldt om als spreekgerechtigde te worden aangemerkt.

 

 

 

1. Het slachtoffer werd in 1995 op vijftienjarige lijftijd om het leven gebracht. Haar lichaam werd in 2014 opgegraven voor een DNA-onderzoeken. Na een DNA-match werd alsnog vervolging tegen een verdachte ingesteld. Over deze bekende zaak is algemene informatie te vinden op Wikipedia.

2. HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR1149, NJ 2012/367.

3. Ik ontleen deze informatie over de zaak aan het nieuwsbericht van 2 november 2015 op www.rechtspraak.nl: ‘Waarom geen spreekrecht voor stiefmoeder en -zus van het 15-jarige Eindhovense meisje?’  en aan een column van 11 november 2015 van de advocaat van de nabestaanden, Richard Korver op www.fabmagazine.nl: ‘Iemand die er (niet) toe doet’.

5. K. Lens, A. Pemberton & M. Groenhuijsen, Het spreekrecht in Nederland: een bijdrage aan het emotioneel herstel van slachtoffers? Tilburg: Intervict 2010, p. 99

6. Zie: S.B.L. Leferink & K. H. Vos, Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring: recht of kans?, Utrecht: Slachtofferhulp Nederland 2008, p. 62 en K. Lens, A. Pemberton & M. Groenhuijsen, Het spreekrecht in Nederland: een bijdrage aan het emotioneel herstel van slachtoffers? Tilburg: Intervict 2010, p. 99.

7. Rb. Amsterdam 15 december 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BU8322.

13. Kamerstukken II 2011/12, 33176, nr. 3,  p. 6 (MvT) en Kamerstukken II 2011/12, 33176, nr. 4, p. 2-3 (Advies RvS/Nader Rapport).

15. HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR1149, NJ 2012/367, r.o. 3.6.1.

18. Kamerstukken II 2011/12, 33176, nr. 6, p. 5 (NV) en Kamerstukken II 2011/12, 33176, nr. 9, p. 41 (Verslag wetgevingsoverleg)

19. Brief van 14 september 2011, bijlage bij Kamerstukken II 2011/12, 33 176, nr. 3.

20. Brief van 30 september 2011, bijlage bij Kamerstukken II 2011/12, 33 176, nr. 3.

21. Zie het bericht van 2 november 2015 op www.telegraaf.nl: ‘Geen spreekrecht voor stiefmoeder vermoorde Nicole

22. Kamerstukken II 2015/16, 2015Z20704 (Vragen van de leden Swinkels en Bergkamp (beiden D66) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het spreekrecht van stieffamilie in het strafrecht)

Over de auteur(s)
Author picture
Alex Sas
Beleidsadviseur bij Slachtofferhulp Nederland