Doen wat moet in de compensatiemaatschappij

Wie zich met het aansprakelijkheidsrecht bezighoudt, moet tegenwoordig de grens over. In personenschadezaken ‘gebeurt het’ – en dat heeft alles te maken met de voorschotregeling die in wezen een vergoedingsgarantie door de Staat is – in strafzaken, terwijl de opmars van de onverplichte tegemoetkoming aan het bestuursrechtelijke front heeft geleid tot bezorgdheid over een compensatiemaatschappij. De VAR spreekt op 16 mei niet zonder reden over Grenzen van de compensatiemaatschappij.1

Bij de eerste ontwikkeling gaat het om de toepassing van het normale aansprakelijkheidsrecht. De strafrechtelijke voegingsprocedure is echter niet ingericht op de behandeling van complexe schadevergoedingskwesties in het kader van de ‘vordering benadeelde partij’. Dat zij (bijvoorbeeld i.v.m. ‘verlies arbeidsvermogen’ of ‘gederfd levensonderhoud’) toch vaak spelen, komt doordat de voorschotregeling niet geldt als de strafrechter de benadeelde naar de civiele rechter verwijst. Het verbaast daarom niet dat veel strafrechters de zaak ‘aan zich houden’ en het soms ook wat minder nauw nemen met het schadevergoedingsrecht. Maar niet elk slachtoffer treft een soepele strafrechter. Sowieso komt het niet altijd tot een strafzaak. Het totaalplaatje is in ieder geval niet fraai. Hebly & Lindenbergh constateerden dat het slachtofferbeleid met al zijn goede bedoelingen heeft geleid tot overdruk op het strafproces, tot willekeur in uitkomsten en tot een onevenwichtig en onbeheersbaar stelsel van financiële overheidssteun.2 Niet voor niets adviseerde de Commissie Donner al in 2021 het systeem op de schop te nemen opdat voor meer gedupeerden een adequate tegemoetkoming zou zijn weggelegd in plaats van een volledige schadevergoeding van Staatswege voor een beperkte groep.3 Het bleek aan dovemansoren gericht; het bereik van de voorschotregeling werd juist uitgebreid. Hopelijk kan het door Hebly & Lindenbergh voor de Raad voor de rechtspraak verrichte onderzoek naar de mogelijkheden tot verlichting van het strafproces door normering (Doen wat kan) de politiek nu wel inspireren.4 Hun boodschap is helder: ‘doen wat kan’ in strafzaken, maar ‘laten’ wat daar eigenlijk niet gaat. Dat betekent o.m. dat niet moet worden gemorreld aan het schadevergoedingsrecht (dat mogen ook strafrechters, Hoge Raad incluis, in hun oren knopen), dat schadeposten zoals ‘verlies arbeidsvermogen’ en ‘gederfd levensonderhoud’ van behandeling zouden moeten worden uitgesloten en dat maximumbedragen aan toepassing van de voorschotregeling zouden moeten worden verbonden. Tegelijkertijd, dat adviseerde ‘Donner’ ook al, zou via het Schadefonds Geweldsmisdrijven een substantiële tegemoetkoming moeten worden gegarandeerd voor zwaar getroffenen om te voorkomen dat zij de dupe worden van het nieuwe beleid. Bijna vijf jaar na ‘Donner’ is het aan de politiek om de juiste stappen te zetten. Zo moeilijk is het niet: volledige vergoeding ten laste van de algemene middelen voor sommigen en anderen aan hun lot overlaten of een minder willekeurig en evenwichtiger systeem?

Van een ‘politiek van goede bedoelingen’ naar beleid gebaseerd op realiteitszin en evenwichtigheid. Eigenlijk is dat ook de inzet aan het bestuursrechtelijke front, waar steeds vaker buiten de normale kaders (aansprakelijkheidsrecht, nadeelcompensatie) vergoeding door de overheid plaatsvindt onder de noemer van onverplichte tegemoetkomingen. Daarbij is soms wel (toeslagenaffaire, coronamaatregelen) maar lang niet altijd (overstromingen, beroepsziekten etc.). sprake van overheidsbetrokkenheid bij het ontstaan van de schade. Ook hier wordt van willekeur gesproken; niet elke groep gedupeerden valt in de prijzen en eventuele vergoedingen lopen sterk uiteen. De Raad van State dringt erop aan de opmars van de onverplichte tegemoetkoming te keren. Anderen zien haar als een nieuw overheidsinstrument dat regulering behoeft in de Awb of een bijzondere (herstel)wet.

In het VAR-preadvies van Tjepkema moet vooral de politiek het ontgelden; het gaat misschien nog wel meer over de politiek dan over het recht. Zo noemt hij de Grote Drie Crises (‘Groningen’, ‘corona’ en ‘toeslagen’): het in dit verband ‘smijten met geld’ heeft het gemakkelijker gemaakt om ook in andere gevallen de beurs te trekken. Ook de politieke versplintering heeft gevolgen: verschillende partijen komen vooral op voor specifieke groepen en hebben weinig oog voor het totaalplaatje. Dat kan leiden tot nieuwe regelingen of nieuwe categorieën in bestaande, met alle gevolgen van dien (toeslagenaffaire). Tjepkema ziet inmiddels naast een risico-regelreflex, die speelt na incidenten of rampen, een compensatiereflex. In verband met de eerste is wel eens een verplichte afkoelingsperiode voorgesteld om de emoties te laten bedaren. Tjepkema ziet daar wel wat in: voordat een compensatieregeling kan worden doorgevoerd, zou een Afkoelcommissie bestaande uit leden van de Senaat moeten worden ingeschakeld. We zien zijn beperkte vertrouwen in de huidige politiek ook terug bij de centrale vraag: verdient de figuur van de onverplichte tegemoetkoming regulering? Waar Tjepkema zich in het verleden sterk heeft gemaakt voor een Awb-regeling,5 lijkt hem dat op dit moment minder verstandig. Hij vreest vooral dat een dergelijke regeling perverse prikkels geeft, zodat een nieuwe wet met mogelijk serieuze gevolgen voor burgers toch het parlement passeert wanneer wordt gewezen op de mogelijkheid om achteraf een tegemoetkomingsregeling op te stellen. Onbegrijpelijk is zijn bezorgdheid niet. Lastig is echter dat Tjepkema bij zijn verdere voorstellen juist geld zet op de politici van vandaag. Hij roept hen immers op (1) onderliggende problemen in het aansprakelijkheidsrecht (zoals bij beroepsziekten) aan te pakken zodat de noodzaak voor sommige tegemoetkomingsregelingen wegvalt, (2) bij het uitvaardigen van nieuwe tegemoetkomingsregelingen met een schuin oog te kijken naar het aansprakelijkheidsrecht omdat dat juist (indirect) ook iets zegt over ‘het normaal maatschappelijk risico’ en (3) verder de rug recht te houden. Deze verstandige adviezen voeren vooral terug naar ‘normaal’. Minder ‘politiek van goede bedoelingen’ en meer realiteitszin en evenwichtigheid, ook in de besteding van algemene middelen. Dat zou ook de politici van vandaag kunnen aanspreken. Waarom zouden zij niet gewoon ‘doen wat moet’ in de compensatiemaatschappij?

 

Dit Vooraf is gepubliceerd in NJB 2025/919, afl. 17

 

Afbeelding: ©istock

 

Voetnoten

1 Grenzen aan de compensatiemaatschappij, Boom: Den Haag 2025 met preadviezen van M.K.G. Tjepkema, R. Rijnhout & R. van Tilburg, G.M. van den Broek en T.W. Franssen & J.P. Heinrich.

2 M.R. Hebly & S.D. Lindenbergh, ‘Doen wat kan. Elf aanbevelingen voor betere behandeling van schadevergoedingsvorderingen in het strafproces’, NJB 2025/862, p. 1210 e.v.

3 Commissie Donner, Op verhaal komen. Naar een afgewogen, consistent en betaalbaar stelsel voor compensatie van slachtoffers van een strafbaar feit, Den Haag, 16 april 2021.

4 M.R. Hebly & S.D. Lindenbergh, Doen wat kan. Hoe normering kan bijdragen aan betere behandeling van schadevergoedingsvorderingen in het strafproces, Research Memorandum 2025-1, Den Haag: Raad voor de rechtspraak, te raadplegen via https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Raad-voor-de-rechtspraak/Wetenschappelijk-onderzoek/Research-Memoranda.

5 Zie bijvoorbeeld W. den Ouden, M.K.G. Tjepkema & S.E. Zijlstra, ‘De tegemoetkoming geregeld’, NTB 2015/13, p. 100 e.v.

Over de auteur(s)
Author picture
Ton Hartlief
A-G bij de Hoge Raad en hoogleraar privaatrecht