Artikelen van Rob van der Hulle
Blog
De academische vrijheid in de VS onder druk
Hoewel de academische vrijheid in de rechtspraak is erkend, zijn de status en omvang van deze vrijheid niet geheel duidelijk. Een en ander zou Trump kunnen aangrijpen om zijn beleid in rechte te verdedigen.


Tijdschrift
NJB 18 (2025)
De academische vrijheid in de VS onder druk
Het onstuimige begin van de tweede termijn van Donald Trump als Amerikaanse president heeft ook het Amerikaanse onderwijs niet ongemoeid gelaten. In korte tijd tracht Trump het Amerikaanse onderwijs ingrijpend te hervormen. Universiteiten die zich niet of onvoldoende aan het beleid van Trump conformeren lopen een aanzienlijke kans om federaal overheidsgeld mis te lopen. Dat zet de academische vrijheid onder druk. Hoewel de academische vrijheid in de rechtspraak is erkend, zijn de status en omvang van deze vrijheid niet geheel duidelijk. Een en ander zou Trump kunnen aangrijpen om zijn beleid in rechte te verdedigen.
Palestinadiscussies en protesten op de universiteit
Nederlandse universiteiten hebben een scala aan maatregelen genomen om discussie over, en protest tegen het aanhouden van de samenwerking met Israëlische universiteiten in te perken. Universiteiten hingen vroeger vol met posters en flyers die van alles aankondigden en tot van alles opriepen. Inmiddels wordt dit veelal in strijd met de huisregels bevonden. Huisregels tegen het basisprincipe van het grondrecht op vrijheid van meningsuiting. Ook demonstraties op universiteiten kunnen niet categoriaal verboden worden, want demonstreren is een grondrecht. In dit artikel worden ontwikkelingen beschreven die illustreren dat de omgang van universiteiten met het debat over, en de protesten tegen academische medeplichtigheid aan de Israëlische genocide op de Palestijnen geen niche-onderwerp is, alleen al omdat het debat en de protesten allerlei antidemocratische krachten oproepen.
Tweefactorauthenticatie
In de Smartphone-arresten uit 2017 stelde de Hoge Raad nadere eisen aan opsporingsonderzoek naar gegevens op een smartphone. In oktober 2024 bracht het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Landeck een nieuwe wending. Het HvJ EU benadrukte onder meer het belang van voorafgaande rechterlijke toetsing bij onderzoek aan smartphones, wat de vraag opriep in hoeverre de Nederlandse normering hiermee in lijn is. Op 18 maart 2025 volgde een reactie van de Hoge Raad in het Post-Landeck-arrest. In deze bijdrage wordt onderzocht wat dit arrest betekent voor de normering van het onderzoek aan de smartphone. Geconcludeerd wordt dat, ondanks de bescheiden woordkeuze van de Hoge Raad, de impact van Post-Landeck groot zal zijn.
In de boot genomen
‘Hoera, zojuist bekend geworden!’ Zo kondigde de Rechtbank Amsterdam enige tijd geleden op LinkedIn aan dat zij samen met het Gerechtshof Amsterdam en de Rechtbank Midden-Nederland zal meevaren in de Pride Amsterdam botenparade. Het besluit daartoe werd op het sociale medium als volgt gemotiveerd: ‘Pride staat voor diversiteit, gelijkwaardigheid en liefde – waarden die diep verankerd zijn in onze Grondwet en het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) dat dit jaar 75 jaar bestaat. De rechtspraak beschermt de vrijheden van iedereen, ongeacht wie je bent of van wie je houdt.’ Het valt op dat de Rechtbank Amsterdam niet haar eigen positie en doelstellingen vooropstelt, maar die van een externe organisatie waarmee zij zich kennelijk identificeert of solidair verklaart. Daarover valt een en ander op te merken.
Blog
De verkiesbaarheid van Donald Trump. Is Trump grondwettelijk gediskwalificeerd voor het presidentschap?
Een bespreking van de contouren van de discussie over de verkiesbaarheid van Trump waarbij wordt ingegaan op de belangrijkste argumenten voor het standpunt dat Trump op grond van de Disqualification Clause niet langer verkiesbaar is en vervolgens op de daarbij geplaatste kanttekeningen.


Tijdschrift
NJB 1 (2024)
Stoornis en ontoerekenbaarheid
In het oordeel over ontoerekenbaarheid ontmoeten twee domeinen elkaar: het juridische en het geneeskundige. In het arrest in de zaak Thijs H. introduceerde de Hoge Raad een beoordelingskader voor de ontoerekenbaarheid, dat bestaat uit twee centrale componenten. Ten eerste moet bij de verdachte tijdens het feit sprake zijn geweest van een psychische stoornis in de zin van artikel 39 Sr. Ten tweede moet die stoornis hebben doorgewerkt in het begrip of in de controle van de verdachte. Deze beschouwing focust op de eerste component. Auteurs plaatsen enkele kanttekeningen bij de overweging van de Hoge Raad dat voor de ontoerekenbaarheid de vaststelling van een ‘stoornis in juridische zin’ volstaat.
Academische vrijheid onder druk
Er zijn allerlei signalen waarneembaar die erop duiden dat het niet de goede kant opgaat met de academische vrijheid in Nederland. In een recent rapport van het Europees Parlement scoort Nederland op dat terrein slechts een 24ste plek op de ranking van de 27 EU-lidstaten. Ook is er de laatste jaren in toenemende mate discussie over problemen rond benoeming en bevordering van wetenschappers, beïnvloeding van onderzoek door sponsoren en problemen rond machtsmisbruik en sociale onveiligheid aan universiteiten. Jurisprudentie illustreert bovendien dat universiteiten ruime mogelijkheden bezitten om via allerlei interne reglementen en instructies beperkingen aan te brengen op de academische vrijheid van individuele wetenschappers.
De verkiesbaarheid van Donald Trump
In de Verenigde Staten wordt op dit moment discussie gevoerd over de vraag of voormalig president Donald Trump zich bij de presidentsverkiezingen in november opnieuw verkiesbaar mag stellen. Sommige staatsrechtgeleerden menen van niet. Volgens hen is Trump door zijn aandeel in de bestorming van het Capitool op 6 januari 2021 van rechtswege van het presidentschap uitgesloten. Dit betoog heeft in de media veel aandacht gekregen. Inmiddels zijn hier in diverse deelstaten rechtszaken over gestart en hebben enkele statelijke rechters zich hierover al uitgesproken.
Maatregelen van kinderbescherming moeten blijven bij vechtscheidingen, zij het effectiever
In NJB 2023/2453, aflevering 34 pleiten Adri van Montfoort & Mariëlle Bruning voor ‘Minder maatregelen van kinderbescherming bij scheidingsconflicten’. Samengevat vinden ze dat vechtscheidingen vooral weer een zaak moeten worden van de ouders in plaats van van de overheid. De ouders moeten het maar voor de rechter uitvechten in rechtszaken over gezag en omgang (hierna: ‘G&O’). Dit is een heel erg slecht idee dat vooral geschreven lijkt vanuit een ivoren toren, en vanuit de presumptie dat ‘de rechter wel weet wat in het belang van het kind is’ en dat ouders kúnnen procederen.
Minder maatregelen van kinderbescherming bij scheidingsconflicten
Van Montfoort & Bruning (hierna: auteurs) verwerpen het Advies Complexe scheidingen en jeugdbescherming, brief van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) van 17 mei 2023. Dat is niet verstandig.

Tijdschrift
NJB 23 (2022)
Decennia denken over Dexia
De afhandeling van de effectenleasezaken beloopt nu twintig jaar; de Hoge Raad heeft er meer dan vijftig arresten over gewezen. Afdoening via individueel maatwerk kan nog wel meer dan tien jaar duren. Dat is onaanvaardbaar: voor de afnemers, voor de andere belanghebbenden en voor de rechtspraak met haar maatschappelijke financiering. Mede om die reden heeft de rechtspraak een landelijk project opgezet, gericht op het uniform en efficiënt afdoen van effectenleasezaken. Dat kan de afhandeling aanzienlijk versnellen, maar de afdoening van alle resterende zaken per dossier is eigenlijk geen begaanbare weg meer. Een tweede collectieve regeling is noodzakelijk. Dat is in de eerste plaats aan de partijen, hetzij onderling hetzij met behulp van een stevige bemiddelaar. Zolang een nieuw collectief arrangement niet slaagt is de rechter aan zet. Om efficiënt tot uniforme rechtstoepassing te komen zou de rechtspraak een rechtspraakbreed overleg moeten organiseren.
Wat moet de maatstaf zijn voor executiegeschillen?
In de praktijk van de rechtspleging neemt het executiegeschil een prominente plaats in. Dagelijks worden bij voorzieningenrechters van rechtbanken kort gedingen gevoerd tot schorsing van de executie, gebaseerd op artikel 438 Rv. Daarnaast wordt in hoger beroep met grote regelmaat schorsing van de executie gevorderd via het incident van artikel 351 Rv. Vanaf 2002 is onzeker geworden welke maatstaf moet worden aangelegd in met name de incidenten tot schorsing. Eind 2019 heeft de Hoge Raad keuzes gemaakt. De maatstaf die geldt voor de incidenten ex artikel 234 en 235 Rv is definitief ook gaan gelden voor het incident tot schorsing ex artikel 351 Rv. Bovendien heeft deze maatstaf – behalve als het te executeren vonnis kracht van gewijsde heeft – de maatstaf vervangen die vanaf 1983 gold voor het kort geding tot schorsing ex artikel 438 Rv. Die keuzes hebben weinig positieve, deels zelfs onaanvaardbare gevolgen. Dat roept de vraag op waarom dat zo is en wat de maatstaf voor executiegeschillen dan wel moet zijn.
Goed franchisegeverschap, meer dan redelijk en billijk?
Artikel 7:912 BW bepaalt dat de franchisegever zich als een goed franchisegever moet gedragen. Onderhandelingen tussen franchisegever en franchisenemer worden nog te vaak afgedaan op algemeenheden, het belang van vertrouwen en het platte uitgangspunt dat je in onderhandelingen in het midden moet uitkomen. Alleen met de corrigerende werking, voor- en achteraf, van goed franchisegeverschap zal artikel 7:912 BW de beoogde versterking van de positie van de franchisenemers ten opzichte van de franchisegever gaan opleveren. Goed franchisegeverschap betekent dan werkelijk een versteviging van de formulestructuur die de franchisegever mede tot stand brengt en ondersteunt.
Het lastverbod en de noodzaak tot rechterlijke terughoudendheid bij conflicten tussen politici
Hoewel het in de Volt-zaak om een geschil tussen politici gaat, is de political question-doctrine niet direct relevant. Wel van belang is dat het geschil zich afspeelt in een autonome politieke sfeer, waarbij rechterlijk ingrijpen alleen kan worden gerechtvaardigd met het oog op het waarborgen van publiekrechtelijke normen. In deze zaak was daarvan geen sprake. Hoe weinig fraai het optreden van Volt in deze kwestie ook was, het was niet aan de rechter om daar iets tegen te doen.
Naschrift
De (op zichzelf goede) argumenten die volgens But & Geertjes tegen rechterlijk ingrijpen in de Volt-zaak pleitten, lijken veeleer argumenten die de Amsterdamse voorzieningenrechter bij zijn inhoudelijke beoordeling en te maken belangenafweging had dienen te betrekken. Deze argumenten hadden tot een inhoudelijke afwijzing van de vorderingen kunnen (en misschien ook wel moeten) leiden. Van een geschil waarover de rechter zich in het geheel niet mag uitspreken, was echter geen sprake.
Blog
De Volt-affaire nader bezien
Ging de Amsterdamse voorzieningenrechter te ver?


Tijdschrift
NJB 12 (2022)
Parlementair taalgebruik en het Reglement van Orde van de Tweede Kamer
Het debat dat op dit moment gevoerd wordt over parlementair gedrag en omgangsvormen in de Tweede Kamer, zou niet alleen gestuurd moeten worden door de idee dat het Reglement van Orde vooral toeziet op de waardigheid van het parlement en ordehandhaving, nu ophitsende of antirechtsstatelijke taal gebezigd binnen het parlement meer dan ooit externe werking kan hebben. Moet het niet mogelijk zijn om steviger maatregelen te treffen, indien Kamerleden zouden oproepen om ‘diegenen aan te spreken’ die hebben meegewerkt aan ‘de verkiezingsfraude’, of wanneer zij bewust en herhaaldelijk de (waarden van de) democratische rechtsstaat op ondermijnende wijze ter discussie stellen? Moeten we wachten tot incidenten structureel blijken te zijn of daadwerkelijk leiden tot ondermijning van de democratische rechtsstaat of zelfs tot geweld? Met het aanvaarden van meer handvatten om reglementair op te treden tegen dit soort uitingen in het parlement, zou een parlementaire analogie kunnen ontstaan van de strafrechtelijke gevaarzettingsdoctrine. Want waarom zouden taaluitingen, die in het strafrecht potentieel zo ernstig worden bevonden dat ze een abstracte delictsomschrijving legitimeren, aan aparte reglementering door de Tweede Kamer moeten ontsnappen?
De verplichting tot het bieden van mededingingsruimte bij privaatrechtelijk overheidshandelen
Een overheidslichaam dat een onroerende zaak wil verkopen, moet ruimte bieden aan (potentiële) gegadigden om mee te dingen naar deze onroerende zaak indien er meerdere gegadigden zijn voor de aankoop daarvan. Dat heeft de Hoge Raad in het recente Didam-arrest geoordeeld, zich daarbij baserend op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de rechtsgrondslag voor de verdeling van schaarse vergunningen. De Hoge Raad onderzoekt die rechtsgrondslag zelf niet. In dit artikel worden de grondslag en de ratio van de verplichting tot het bieden van mededingingsruimte onder de loep genomen. Het Didam-arrest roept ook een aantal belangrijke vragen op die verband houden met de reikwijdte en operationalisering van de verplichting tot het bieden van mededingingsruimte. Ten slotte is er de vraag of en in hoeverre het Didam-arrest consequenties zou moeten hebben voor de (door)ontwikkeling van het domein van de overheidsinkoop.
Een eeuw jeugdstrafrechter
Begin vorige eeuw werd een apart jeugdstrafrecht in ons land geïntroduceerd, precies honderd jaar geleden gevolgd door de introductie van de kinderrechter. In dit artikel wordt teruggeblikt op de creatie van de jeugdstrafrechter en op de ingrijpende veranderingen die zijn rol eind vorige eeuw onderging. Deze terugblik sluit af met een aantal aanbevelingen: herstel van de band tussen jeugdstrafrecht en jeugdbescherming, erkenning van het specialisme van de jeugdstrafrechter en herstel van de regierol van de jeugdstrafrechter in de executiefase.
De Volt-affaire nader bezien
De Amsterdamse voorzieningenrechter wees onlangs vrijwel alle vorderingen van Tweede Kamerlid Nilüfer Gündoğan toe in het kort geding dat zij tegen de partijleiding van Volt had aangespannen. Onder journalisten en politicologen, maar ook onder staatsrechtgeleerden heeft dit oordeel tot grote verontwaardiging geleid. Volgens sommigen gaat het in dit verband om political questions en had de Amsterdamse voorzieningenrechter zich daarom van een inhoudelijk oordeel moeten onthouden. Maar is dat wel zo?
De Autoriteit Persoonsgegevens als algoritme-waakhond; Toezichtreflex of…
De Autoriteit Persoonsgegevens is in inmiddels twee Vooraf'en in één adem genoemd met gebrekkige democratische legitimatie en onrechtmatig handelen. Dat zijn krasse standpunten. Alle reden dan ook om het grondrecht op bescherming van persoonsgegevens en de positie, taken en verantwoordelijkheden van de AP nog eens in een breder perspectief voor het voetlicht te brengen.

Tijdschrift
NJB 32 (2017)
Genetische modificatie
Nu vaststaat dat de mens de bouwstenen van de Schepping kan bewerken en dat het ingrijpen in de natuur niet louter tot verslechtering behoeft te leiden, rijzen nieuwe vragen van religieuze, ethische en politieke aard. Nieuw denken over natuur en leven komt niet met een meteoorinslag, maar verloopt geleidelijk. En het recht is naar zijn aard volgend. Een eerste belangrijke vraag is dan ook of de wetgever wel de meest gerede instantie is om deze uiterst complexe vraagstukken op te lossen, in aanmerking genomen dat ze aan de orde zijn in een wereldwijd speelveld. Misschien moet het recht wel stapsgewijs aan de hand van concrete gevallen worden gevormd. Maar dan moet de juridische ruimte daarvoor wel bestaan. Het enkele bestaan van een mogelijkheid van onbekend risico is geen overtuigende reden om de wetenschappelijke ontwikkeling tot stilstand te brengen en ons daardoor de voordelen van het menselijk vernuft te ontzeggen.
Lees het hele artikel in Navigator.
Het vonnis van de Haagse rechtbank over het Oekraïne-referendum
De Haagse rechtbank heeft geweigerd om zich uit te spreken over de wijze waarop de regering gevolg heeft gegeven aan de uitslag van het op 6 april 2016 gehouden Oekraïne-referendum. Volgens de rechtbank is het oordeel daarover voorbehouden aan de wetgever. In deze bijdrage wordt deze benadering bezien in het licht van de actuele discussie over de rol van de rechter en de bekende Amerikaanse political question-doctrine.
Lees het hele artikel in Navigator.
Bewijslevering en bewijsmaatstaf in het advocatentuchtrecht
Hoe wordt in het advocatentuchtrecht gekomen tot de vaststelling van feiten waarover discussie bestaat? Conform het bestuursrecht dat doorgaans gebruik maakt van de aannemelijkheid als maatstaf? Of conform het civiele recht, waarbij de stelplicht en bewijslast rusten op diegene die het rechtsgevolg inroept? Of wordt aangesloten bij het strafrecht, waarbij het feit ‘wettig en overtuigend bewezen’ moet worden? Of heeft het tuchtrecht een zodanig eigen aard dat het ook een eigen bewijsrechtelijke waarderingsmaatstaf meebrengt?
Lees het hele artikel in Navigator.
Verplichte anticonceptie
Ineke Boerefijn, coördinerend beleidsadviseur bij het College voor de Rechten van de Mens, komt tot het oordeel dat de door ons in NRC Handelsblad voorgestelde verplichte anticonceptieregeling ontoelaatbaar is, omdat deze ‘inbreuk maakt op mensenrechten van vrouwen’. Het grondrecht van vrije procreatie kan ons inziens echter worden beperkt indien voortplanting gepaard gaat met veroorzaking van gevaar.
Lees het hele artikel in Navigator.
Naschrift
Volgens De Groot c.s. staan mensenrechten een beperking op het recht op lichamelijke integriteit toe als er gevaar is. Dat is echter niet voldoende. Een inbreuk op een mensenrecht is pas gerechtvaardigd als aan vier eisen is voldaan.
Lees het hele artikel in Navigator.

Tijdschrift
NJB 10 (2016)
Aansprakelijkheid, zelfrijdende auto’s en andere zelfbesturende objecten
In dit artikel wordt de aansprakelijkheidsvraag bij zelfrijdende auto’s benaderd vanuit de positie van het slachtoffer, degene die wordt aangereden door een zelfrijdende auto. De verschillende aansprakelijkheidsgrondslagen die het slachtoffer ten dienste staan, zullen worden besproken. Zo wordt ingegaan op artikel 185 WVW, op aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad, productaansprakelijkheid en aansprakelijkheid voor gebrekkige roerende zaken. De laatste blijkt een sleutelrol te spelen, met als bepalende factor de wijze waarop artikel 6:173 BW wordt geïnterpreteerd: geldt daar een strenge norm die aansluit bij de maat-bestuurder voor gewone auto’s, of geldt daar een beperkte norm die aansluit bij de (beperkte) stand der techniek?
‘You need someone whose hands are dirty to find dirt’
Strafbare klokkenluiders moeten niet bij voorbaat worden uitgesloten van een geldelijke beloning. De Amerikaanse praktijk wijst uit dat juist insiders over belangrijke informatie beschikken.
De regulering van het vuurwapenbezit in de Verenigde Staten
Na de zoveelste schietpartij met dodelijke slachtoffers is de roep om strengere regulering van vuurwapenbezit in de Verenigde Staten groter dan ooit. Federale wetgeving die daarin voorziet, is tot op heden uitgebleven. Begin januari kondigde President Obama maatregelen aan die de aanschaf van vuurwapens strenger reguleren. In sommige staten zijn vergelijkbare maatregelen van kracht. Op 7 december 2015 heeft het Supreme Court geweigerd een tegen een van deze maatregelen ingesteld beroep in behandeling te nemen. Deze beslissing kan worden gezien als een belangrijk signaal dat de mogelijkheden tot regulering van het vuurwapenbezit in de Verenigde Staten groter zijn dan vaak wordt gesuggereerd.
Reactie op vuilnis in het vermogensrecht
In het NJB van 5 februari 20162 schrijft Jelle Jansen onder de opvallend goed gekozen titel ‘Vuilnis in het vermogensrecht’ een tot nadenken stemmende bijdrage over de vraag naar de eigendom van vuilnis. In deze bijdrage geef ik aan waarom ik zijn analyse niet deel.
Vuilnis in het vermogensrecht (II)
Anders dan Wibier stelt, trek ik geen parallel tussen de muntenworp in de Oudheid en het hedendaagse buitenzetten van vuilnis. De opvatting waarin het buitenzetten van vuilnis een aanbod is tot overdracht aan een onbekende noem ik onwerkelijk. Evenmin acht ik zoals Wibier suggereert het oordeel van de rechtbank inzake de met geld gevulde enveloppen onjuist.

Tijdschrift
NJB 2 (2015)
Terugkerend rumoer over benoemingen door de regering en de Tweede Kamer
In 2014 liep de benoeming van de nieuwe Nationale ombudsman door de Tweede Kamer uit op een compleet fiasco. In de jaren daarvoor ontstond de nodige beroering rond de benoeming van een staatssecretaris (2012), de benoeming van twee raadsheren in de Hoge Raad (2011) en de benoeming van de vice-president van de Raad van State (2011). Regering en Tweede Kamer hebben kennelijk moeite om een behoorlijke benoemingsprocedure te volgen bij belangrijke benoemingen in openbare ambten. De laatste jaren staat daarnaast de zeggenschap van de Tweede Kamer bij benoemingen ter discussie. In en buiten de Kamer gaan stemmen op om de Tweede Kamer meer zeggenschap te geven bij benoemingen. In de navolgende bijdrage wordt eerst aandacht besteed aan de discussie over benoemingen door regering en Tweede Kamer, mede aan de hand van een aantal incidenten in de laatste jaren. Daarna wordt nagegaan waarin deze benoemingsprocedures tekort schoten en welke aanpassingen noodzakelijk zijn. Ten slotte wordt de vraag aan de orde gesteld of het wenselijk is de zeggenschap bij benoemingen door de regering te verruimen.
Derogeert immuniteit aan de geheimhoudingsplicht?
Werkt de immuniteit zoals die in artikel 22 van de Gemeentewet is vastgelegd als een lex specialis ten opzichte van het veel algemenere artikel 272 Sr dat straf stelt op schending van de geheimhoudingsplicht? Of staan deze bepalingen naast elkaar en regelen zij elk een ‘eigen’ specifiek aspect? Hier wordt betoogd dat de bepalingen ieder voor zich op een ander onderwerp betrekking hebben en in zoverre niet in relatie tot elkaar staan: de ene ziet op het mogen openbaren van door straf gesanctioneerde meningsuitingen en de andere op het verbod om een geheim in de openbaarheid te brengen. Het is dan ook niet zo dat de plicht tot geheimhouding niet zou dienen te gelden voor hen die deze plicht schenden op grond van de immuniteitsregeling die op hen van toepassing is en dat de rechter daarin niet zou dienen te treden. Per saldo blijkt zowel het democratisch aspect als het rechtsbelang evenwichtig geregeld te zijn.
Hulp bij zelfdoding in Engeland en Wales
Niet alleen in Nederland, maar ook in andere landen is hulp bij zelfdoding regelmatig onderwerp van debat. Op dit moment is hulp bij zelfdoding vooral in het Verenigd Koninkrijk erg actueel. Al lange tijd geldt in Engeland en Wales uitdrukkelijk een verbod om mensen te helpen bij het beëindigen van hun leven. In het verleden is dit verbod tevergeefs bij de rechter aangevochten. Toch heeft dat sommige mensen er niet van weerhouden het verbod opnieuw aan te vechten. Op 25 juni 2014 heeft ook het Britse Supreme Court zich daarover uitgelaten.
Meer finaliseren, minder kaal vernietigen
De bestuursrechter zijn weliswaar bevoegdheden aangereikt om een geschil finaal te beslechten, maar het lijkt wel alsof rechters de laatste tijd weer meer kaal vernietigen en minder finaliseren. Om de hieruit voortvloeiende processuele onzekerheid en ongelijkheid een halt toe te roepen is het wenselijk dat de rechter processuele kansen zo gelijk mogelijk verdeelt en dat hij zo veel mogelijk finaliseert. Auteur pleit er daarom voor in de Awb een bevoegdheid op te nemen die de rechter in staat stelt te bepalen dat verweerder één kans wordt geboden een gebrek te helen, gelijk ook eiser van de rechter één kans moet krijgen om iets te doen wat hij tot dan toe heeft nagelaten.