Artikelen van Redactie

Nieuws
Bestuurlijk verplaatsen van XR-demonstranten was onrechtmatig

De voorzitter van de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland mocht een demonstratie van Extinction Rebellion in 2020 beëindigen nadat demonstranten zich niet aan de voorschriften hadden gehouden. Ook mocht zij met een noodbevel de demonstranten opdracht geven om te vertrekken. De voorzitter mocht echter geen opdracht geven om de demonstranten met bussen te verplaatsen naar een voor hen onbekende locatie als zij het noodbevel niet opvolgden. Voor het bestuurlijk verplaatsen van de demonstranten is een specifieke bevoegdheid opgenomen in de Gemeentewet. Maar die heeft de voorzitter in dit geval niet gebruikt. De Afdeling is van oordeel dat met het vervoeren van de demonstranten per bus naar een voor hen onbekende locatie hun vrijheid tijdelijk is ontnomen. De Grondwet eist daarvoor een voldoende specifieke wettelijke bevoegdheid. De voorzitter baseerde het bestuurlijk verplaatsen op de algemene noodbevoegdheid van artikel 175 van de Gemeentewet, maar die is daarvoor niet bedoeld. Daarvoor is art. 176a van de Gemeentewet in het leven geroepen. Die bevoegdheid is het aangewezen middel voor situaties als deze. Omdat de voorzitter het bestuurlijk verplaatsen baseerde op de verkeerde bevoegdheid komt de Afdeling bestuursrechtspraak, net als de rechtbank tot de conclusie dat het bestuurlijk verplaatsen van de demonstranten in dit geval onrechtmatig was.

ECLI:NL:RVS:2025:3577

Bron: www.raadvanstate.nl

30 juli 2025
Nieuws
Internationaal Gerechtshof: landen zijn verplicht het klimaat te beschermen

Advisory Opinion ICJ

The Court responds to question ‘What are the obligations of States under international law to ensure the protection of the climate system and other parts of the environment from anthropogenic emissions of greenhouse gases for States and for present and future generations? posed by the General Assembly’ as follows:

  • The climate change treaties set forth binding obligations for States parties to ensure the protection of the climate system and other parts of the environment from anthropogenic greenhouse gas emissions. These obligations include the following:
    a) States parties to the United Nations Framework Convention on Climate Change have an obligation to adopt measures with a view to contributing to the mitigation of greenhouse gas emissions and adapting to climate change;
    b) States parties listed in Annex I to the United Nations Framework Convention on Climate Change have additional obligations to take the lead in combating climate change by limiting their greenhouse gas emissions and enhancing their greenhouse gas sinks and reservoirs;
    c) States parties to the United Nations Framework Convention on Climate Change have a duty to co-operate with each other in order to achieve the underlying objective of the Convention;
    d) States parties to the Kyoto Protocol must comply with applicable provisions of the Protocol;
    e) States parties to the Paris Agreement have an obligation to act with due diligence in taking measures in accordance with their common but differentiated responsibilities and respective capabilities capable of making an adequate contribution to achieving the temperature goal set out in the Agreement;
    f) States parties to the Paris Agreement have an obligation to prepare, communicate and maintain successive and progressive nationally determined contributions which, inter alia, when taken together, are capable of achieving the temperature goal of limiting global warming to 1.5°C above pre-industrial levels;
    g) States parties to the Paris Agreement have an obligation to pursue measures which are capable of achieving the objectives set out in their successive nationally determined contributions; and
    h) States parties to the Paris Agreement have obligations of adaptation and co-operation, including through technology and financial transfers, which must be performed in good faith.
  • Customary international law sets forth obligations for States to ensure the protection of the climate system and other parts of the environment from anthropogenic greenhouse gas emissions. These obligations include the following:
    a) States have a duty to prevent significant harm to the environment by acting with due diligence and to use all means at their disposal to prevent activities carried out within their jurisdiction or control from causing significant harm to the climate system and other parts of the environment, in accordance with their common but differentiated responsibilities and respective capabilities;
    b) States have a duty to co-operate with each other in good faith to prevent significant harm to the climate system and other parts of the environment, which requires sustained and continuous forms of co-operation by States when taking measures to prevent such harm.
  • States parties to the Vienna Convention for the Protection of the Ozone Layer and to the Montreal Protocol on Substances that Deplete the Ozone Layer and its Kigali Amendment, the Convention on Biological Diversity and the United Nations Convention to Combat Desertification in Those Countries Experiencing Serious Drought and/or Desertification, Particularly in Africa, have obligations under these treaties to ensure the protection of the climate system and other parts of the environment from anthropogenic greenhouse gas emissions.
  • States parties to the United Nations Convention on the Law of the Sea have an obligation to adopt measures to protect and preserve the marine environment, including from the adverse effects of climate change and to co-operate in good faith.
  • States have obligations under international human rights law to respect and ensure the effective enjoyment of human rights by taking necessary measures to protect the climate system and other parts of the environment.

The Court responds to question ‘What are the legal consequences under these obligations for States where they, by their acts and omissions, have caused significant harm to the climate system and other parts of the environment, with respect to: (i) States, including, in particular, small island developing States, which due to their geographical circumstances and level of development, are injured or specially affected by or are particularly vulnerable to the adverse effects of climate change? (ii) Peoples and individuals of the present and future generations affected by the adverse effects of climate change?’ put by the General Assembly as follows:

  • A breach by a State of any obligations identified in response to the first question constitutes an internationally wrongful act entailing the responsibility of that State. The responsible State is under a continuing duty to perform the obligation breached. The legal consequences resulting from the commission of an internationally wrongful act may include the obligations of:
    a) cessation of the wrongful actions or omissions, if they are continuing;
    b) providing assurances and guarantees of non-repetition of wrongful actions or omissions, if circumstances so require; and
    c) full reparation to injured States in the form of restitution, compensation and satisfaction, provided that the general conditions of the law of State responsibility are met, including that a sufficiently direct and certain causal nexus can be shown between the wrongful act and injury.

ICJ Advisory Opinion of 23 July 2025, Obligations of States in respect of Climate Change

Bron: www.icj-cij.org

 

24 juli 2025
Nieuws
Alleenstaande mannelijke asielzoeker mag niet terug naar België

In maart 2024 oordeelde de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2024:896) dat de minister asielzoekers op grond van de Europese Dublinverordening nog wel mocht terugsturen naar België. Maar de gebreken in de opvangsituatie en de rechtsbescherming voor alleenstaande mannelijke asielzoekers zijn nu zodanig structureel, dat deze groep bij terugkeer in België daadwerkelijk het risico loopt op straat terecht te komen en niet langer te kunnen voorzien in hun meest elementaire levensbehoeften van ‘bed, bad en brood’. Dat is in strijd met de mensenrechten. De minister mag er in principe van uitgaan dat alle EU-lidstaten op een effectieve en gelijkwaardige manier bescherming bieden aan de grondrechten in het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens. Alleen als blijkt dat in de praktijk toch een reëel risico bestaat dat de grondrechten van asielzoekers worden geschonden, kan hierop een uitzondering worden gemaakt. Sinds de uitspraak van maart 2024 mocht de minister alleenstaande mannelijke asielzoekers wel nog naar België terugsturen. Hoewel de situatie voor hen toen al aan de slechte kant was, werd er destijds door de minister gemeld dat de Belgische autoriteiten hard werkten aan een verbetering van de opvang. Uit beschikbare informatie blijkt dat de beloofde verbeteringen niet tot stand zijn gekomen en dat er ook geen perspectief is op uitbreiding van de opvangcapaciteit. Nu is het tekort aan opvangplekken voor alleenstaande mannelijke asielzoekers niet meer tijdelijk, maar structureel geworden. Het is verder onduidelijk of deze groep asielzoekers terecht kan bij de nood- en daklozenopvang. Bovendien hebben de alleenstaande mannen geen toegang tot effectieve rechtsbescherming, omdat de Belgische autoriteiten rechterlijke uitspraken niet naleven en dwangsommen niet betalen. De onverschilligheid van de Belgische autoriteiten om deze tekortkomingen in de opvang en in de rechtsbescherming op te lossen, leidt tot de conclusie dat in België voor deze groep asielzoekers sprake is van systeemfalen waarbij zij bij terugkeer in België niet meer in hun meest elementaire levensbehoeften kunnen voorzien. Dat is in strijd met de mensenrechten. Daarom oordeelt de Afdeling dat de minister ten aanzien van België niet langer uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

ECLI:NL:RVS:2025:3305

Bron: www.raadvanstate.nl

23 juli 2025
Nieuws
Het UWV moet arbeidsongeschiktheid wegens ME/CVS opnieuw beoordelen

In deze drie zaken heeft het UWV beslist over de mate van arbeidsongeschiktheid van personen met de ziekte ME/CVS (Myalgische Encefalomyelitis /Chronisch vermoeidheidssyndroom). Deze drie personen zijn het oneens met de besluiten van het UWV en vinden dat zij als gevolg van hun ziekte veel meer beperkt zijn dan door het UWV is aangenomen. Het UWV vindt bijvoorbeeld dat de drie betrokken personen 32 of 40 uur per week zouden kunnen werken, terwijl zij zelf zeggen dat dit niet mogelijk is. Het gaat niet alleen over de omvang van de beperkingen door ME/CVS, maar ook over de manier waarop die beperkingen zijn onderzocht.

Wetenschappelijk onderbouwde onderzoeksmethoden

De betrokken personen hadden medische informatie ingebracht die een ander licht wierp op de beoordeling door de verzekeringsartsen van het UWV. Om duidelijkheid te krijgen heeft de Centrale Raad van Beroep emeritus hoogleraar interne geneeskunde prof. dr. J.W.M. van der Meer benoemd als deskundige. De CRvB heeft hem gevraagd te adviseren over onderzoeksmethoden om ME/CVS en daarvan ondervonden beperkingen vast te stellen. In zijn rapporten heeft prof. dr. Van der Meer overtuigend gemotiveerd dat de onderzoeksmethoden wetenschappelijk onderbouwd zijn en kunnen helpen bij het vaststellen van de belastbaarheid van mensen met ME/CVS. Ook heeft de deskundige geconcludeerd dat het UWV in de drie zaken onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen als gevolg van ME/CVS. De door het UWV genomen besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van de drie betrokken personen zijn onvoldoende onderbouwd. Het UWV moet die besluiten beter motiveren of nieuwe besluiten nemen. Daarbij moet het UWV uitdrukkelijk ook de resultaten betrekken van de onderzoeken waarover prof. dr. Van der Meer heeft geadviseerd.

ECLI:NL:CRVB:2025:990
ECLI:NL:CRVB:2025:991
ECLI:NL:CRVB:2025:992

Bron: www.rechtspraak.nl

17 juli 2025
Nieuws
Overzichtsuitspraak RvS over woningsluiting na drugsvondst

In de uitspraak geeft de Afdeling de uitgangspunten weer waar zij van zal uitgaan bij de beoordeling van besluiten op grond van art. 13b van de Opiumwet. De uitspraak stelt voorop dat de bevoegdheid van de burgemeester om woningen waarin drugs worden gevonden tijdelijk te sluiten een bevoegdheid is om een last onder bestuursdwang op te leggen. Het gaat dus om een herstelsanctie om een geconstateerde overtreding van de Opiumwet en de gevolgen daarvan te beëindigen en om verdere overtreding te voorkomen.

Tijdsverloop

In de overzichtsuitspraak brengt de Afdeling tot uiting dat de bestuursrechter besluiten op grond van art. 13 van de Opiumwet indringend toetst. De evenredigheidsbeoordeling bestaat uit een beoordeling van geschiktheid, noodzaak en evenwichtigheid van het besluit. Tijdsverloop kan ertoe leiden dat het sluiten van een woning niet meer zal bijdragen aan het bereiken van de doelen die met de sluiting worden gediend. Want door tijdsverloop kan de situatie ontstaan dat de onrechtmatige situatie al is hersteld en de gevolgen al ongedaan zijn gemaakt. Als de burgemeester de beoogde doelen niet meer kan bereiken omdat de situatie al is hersteld, is sluiting van de woning ongeschikt. Als de burgemeester zijn doelen nog wel kan bereiken, moet hij de noodzaak van de sluiting beoordelen. Dan moet hij beoordelen of hij ook met een minder ingrijpend middel kan volstaan.

ECLI:NL:RVS:2025:2922

Bron: www.raadvanstate.nl

16 juli 2025
Nieuws
Advies A-G HvJ EU: sta verkorte motivering niet stellen prejudiciële vragen toe

Het Unierecht bepaalt dat de hoogste nationale rechter in beginsel gehouden is een vraag over de uitleg van het Unierecht te stellen aan het Hof. Deze verwijzingsplicht geldt niet wanneer sprake is van één van de drie in het arrest Cilfit omschreven situaties. De motivering van de hoogste rechter moet de partijen in staat stellen te begrijpen waarom die rechter heeft besloten geen vragen te stellen. Een motivering waarin alleen de van toepassing zijnde Cilfit-situatie wordt genoemd is op zich niet voldoende. De hoogste rechter is echter ook niet verplicht om uitdrukkelijk aan te geven welke Cilfit-situatie zich voordoet indien dit eenvoudig kan worden afgeleid uit de motivering. Die rechter kan afhankelijk van de omstandigheden volstaan met een verkorte motivering.

Conclusie A-G HvJ EU

Art. 267, derde alinea, VWEU, gelezen in het licht van art. 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, staat niet in de weg aan een nationale regeling als opgenomen in art. 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, op grond waarvan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, als nationale rechter wiens beslissingen niet vatbaar zijn voor hoger beroep, een opgeworpen vraag over de uitleg van Unierecht, al dan niet in combinatie met een uitdrukkelijk verzoek om prejudiciële verwijzing, verkort gemotiveerd kan afdoen zonder te motiveren welke van de drie uitzonderingen op haar verwijzingsplicht zich voordoet, mits deze motivering de partijen in staat stelt te begrijpen waarom die rechter heeft besloten om de vraag over de uitlegging van het Unierecht niet voor te leggen aan het Hof.

ECLI:EU:C:2025:486

Bronnen: www.ecer.minbuza.nl en www.curia.europa.eu

15 juli 2025
Nieuws
Europese Commissie publiceert vrijwillige gedragscode AI-systemen

In de gedragscode wordt AI-ontwikkelaars en bedrijven die AI gebruiken, aangeraden transparant te zijn over welke datamodellen ze gebruiken. Ook wordt hun aangeraden om zorgvuldig om te gaan met de data die ze invoeren in AI-modellen. De code is onderverdeeld in drie hoofdstukken die elk een specifiek aspect van algemene AI behandelen: Transparantie, Auteursrecht en Veiligheid en beveiliging. Het hoofdstuk Transparantie biedt een gebruiksvriendelijk modeldocumentatieformulier, waarmee aanbieders de nodige informatie eenvoudig op één plaats kunnen documenteren. Het hoofdstuk Auteursrecht biedt aanbieders praktische oplossingen om een beleid in te voeren dat voldoet aan de EU-wetgeving inzake auteursrechten. Het hoofdstuk Veiligheid en beveiliging bevat praktijken voor systeemrisicobeheer.

The General-Purpose AI Code of Practice

Bron: www.ec.europa.eu

14 juli 2025
Nieuws
Rule of Law-rapport: vertrouwen in onafhankelijkheid rechter gestegen

Het Nederlandse rechtssysteem geldt volgens het rapport als efficiënt en onafhankelijk. Tegelijkertijd herhaalt de Commissie haar eerdere aanbevelingen om maatregelen te treffen die de rechtsstaat op de lange termijn kunnen beschermen. Daarbij wordt de benoemingsprocedure van leden van de Raad voor de rechtspraak en gerechtsbesturen genoemd. Binnen deze procedure kan in theorie politieke beïnvloeding plaatsvinden, al komt dit – mede door de sterke rechtsstatelijke cultuur in Nederland – in de praktijk niet voor. Op andere punten is sprake van vooruitgang. Zo benoemt het rapport positieve stappen op het gebied van digitalisering en ziet de Commissie enige vooruitgang bij het aanpakken van personeelstekorten en de hoge werkdruk binnen de Rechtspraak. Wel roept de Commissie op om inspanningen te blijven leveren op dit vlak. Daarnaast moet werk worden gemaakt van het opzetten van een gestructureerde dialoog tussen de staatsmachten, om zo de rechtstatelijke cultuur in Nederland verder te versterken. De Rechtspraak is een voorstander van een blijvende dialoog tussen de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht.

Zorgen over wetgevingsproces migratie en asiel

Naast de goede rapportcijfers en aanbevelingen uit het rapport spreekt de Commissie ook haar zorgen uit over het wetgevingsproces rond de wetsvoorstellen op het gebied van migratie en asiel. Tijdens dit proces werd adviesorganen, zoals de Raad voor de rechtspraak en de Raad van State, in eerste instantie slechts zeer beperkt de mogelijkheid geboden te adviseren over de wetgevingsvoorstellen. De Raad voor de rechtspraak besloot toen eerst op hoofdlijnen te adviseren en later een aanvullend advies te geven.

2025 Rule of Law Report

Bron: www.rechtspraak.nl

10 juli 2025
Nieuws
Eerste Kamer stemt in met wijziging Penitentiaire beginselenwet

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van het originele wetsvoorstel zijn onder andere drie amendementen ingediend. Twee amendementen hadden betrekking op het maken van audiovisuele opnamen van een bezoek van de rechtsbijstandverlener aan een gedetineerde in de extra beveiligde inrichting (EBI) en afdeling intensief toezicht (AIT) en het houden van auditief toezicht op gesprekken tussen een rechtsbijstandsverlener en die gedetineerde. Het derde amendement had betrekking op bezoek- en telefoonrechten van gedetineerden in de EBI en AIT. De Tweede Kamer heeft op 12 maart 2024 met deze amendementen ingestemd. Door het aannemen van de amendementen zijn ze onderdeel geworden van het wetsvoorstel Aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie. De aangenomen amendementen leidden op een aantal punten tot ingrijpende wijzigingen. Daarom werd spoedadvies gevraagd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Die concludeerde dat de amendementen over auditief toezicht beide onverenigbaar zijn met de Grondwet, het EVRM en het Unierecht. Over het amendement met betrekking tot bezoek- en telefoonrechten concludeerde de Raad van State dat het in strijd is met het recht op privé en familieleven. Om die reden is vervolgens het gewijzigde wetsvoorstel ingediend. In het debat in de Eerste Kamer waren de woordvoerders het inhoudelijk eens dat er aanvullende maatregelen nodig zijn tegen georganiseerde criminaliteit in de gevangenis. Wel pleitten de meeste fracties vóór maatwerk en tégen al te generieke maatregelen. De Staatssecretaris van Rechtsbescherming zegde toe dat de beslissing over de te nemen maatregelen altijd individueel gemotiveerd zal worden genomen.

Wijziging raakt praktijkuitoefening advocaten

De Nederlandse orde van advocaten (NOvA) schrijft in een reactie op 8 juli 2025, dat NOvA er altijd voor heeft gepleit de maatregelen enkel na een individuele beoordeling mogelijk te maken, aangezien deze ingrijpen op het vrij en vertrouwelijk verkeer tussen advocaat en cliënt. Met het aannemen van dit wetsvoorstel gaan deze maatregelen toch generiek gelden. Wel is positief dat, na een motie vanuit de Eerste Kamer, de Minister van JenV kritisch gaat kijken naar de geldende plaatsingscriteria voor de EBI en AIT. Gewaarborgd moet zijn dat plaatsing in verzwaarde detentie alleen gebeurt in gevallen waarin dat strikt noodzakelijk is. Naast deze generieke maatregelen kan op basis van een individueel bevel ook locatiegebonden bellen gaan gelden voor advocaten. De aangenomen wet heeft veel consequenties voor de uitoefening van de praktijk van advocaten die cliënten bijstaan in de EBI en op de AIT. De NOvA blijft zich ook de komende tijd inspannen om het recht op vrij en vertrouwelijk verkeer met een advocaat te garanderen, en eventuele noodzakelijke inbreuken daarop zo beperkt mogelijk te laten zijn.

Bronnen: www.eerstekamer.nl en www.advocatenorde.nl

10 juli 2025
Nieuws
EHRM: Rusland is aansprakelijk voor het neerhalen van vlucht MH17

Samenvatting
Het Hof oordeelde, unaniem, dat er sprake was van schendingen van Artikelen 2 (Recht op leven), 3 (Verbod van foltering) en 13 (Recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel) in zaaknr. 28525/20 met betrekking tot het neerhalen van vlucht MH17.
Het Hof verwees naar de feiten zoals vastgesteld in het uitgebreide onderzoek dat was uitgevoerd door het Gemeenschappelijk Opsporingsteam (Joint Investigation Team – JIT) en in het strafvonnis van de rechtbank Den Haag. Rusland heeft nagelaten maatregelen te nemen om het doelwit te verifiëren of om het leven van de inzittenden van het vliegtuig te beschermen, waarmee het blijk gaf van minachting voor burgers die door zijn vijandige activiteiten in gevaar werden gebracht.
Rusland heeft ook nagelaten effectief onderzoek in te stellen naar het neerhalen van het vliegtuig en heeft nagelaten met het JIT samen te werken, door onjuiste of verzonnen informatie te verstrekken en pogingen om de oorzaak en omstandigheden van de vliegramp op te helderen te belemmeren.
De nabestaanden van de slachtoffers van de vliegramp hebben intens leed ondervonden door de dood van hun dierbaren en de nasleep van de vliegramp. Omdat Rusland weigerde de plaats van de crash veilig te stellen, duurde het acht maanden voordat de lichamen waren geborgen. Sommige nabestaanden moesten onvolledige lichamen van hun dierbaren begraven; in sommige gevallen kregen zij na de begrafenis alsnog lichaamsdelen terug. In twee gevallen zijn de lichamen nog steeds niet geborgen. De voortdurende ontkenning van betrokkenheid door de Russische autoriteiten en het verzuim om een effectief onderzoek in te stellen, hebben het pijnlijke wachten op antwoorden voor de nabestaanden verlengd en hun leed verergerd. De aard en omvang van hun voortdurende leed waren zo ernstig dat dit neerkomt op een onmenselijke behandeling.

Ukraine and the Netherlands v. Russia [GC] - 43800/14, 8019/16, 28525/20 et al

Bron: www.hudoc.echr.coe.int

9 juli 2025