Artikelen van Redactie

Nieuws
Kabinet verkent juridische mogelijkheden hybride beschermingsbevelen

De belangrijkste aanbeveling uit het op 30 juni 2025 gepubliceerde onderzoek luidt: Maak een hybride beschermingsbevel juridisch mogelijk. Introduceer een civielrechtelijk beschermingsbevel dat - naar het voorbeeld van de protection orders in Verenigd Koninkrijk - bij overtreding strafrechtelijk kan worden gehandhaafd. Een dergelijke aanpak zou ook in Nederland kunnen bijdragen aan betere bescherming van slachtoffers van huwelijksdwang, achterlating en vrouwelijke genitale verminking.

Kamerbrief

In de beleidsreactie schrijft de staatssecretaris onder meer dat Nederland civielrechtelijke beschermingsbevelen kent in de vorm van onder meer contactverboden, locatieverboden en gebiedsverboden. Anders dan in het Verenigd Koninkrijk leidt het overtreden van deze verboden niet automatisch steeds tot sancties. Dit draagt niet bij aan de bescherming van het slachtoffer die met oplegging van het verbod werd beoogd. Het kabinet wil daarom onderzoeken of de aanpak van schadelijke praktijken en het beschermingsniveau van (potentiële) slachtoffers kan worden verbeterd met maatregelen geïnspireerd op het hybride beschermingsbevel. De effectiviteit van de maatregel staat daarbij voorop. Belangrijke onderwerpen van onderzoek daarbij zijn de mogelijke reikwijdte van een dergelijk bevel of maatregel, de vraag wie bevoegd zou zijn om een aanvraag te doen en om het bevel of de maatregel op te leggen, de mogelijkheden van een laagdrempelige toegang voor een aanvraag, de daarvoor benodigde begeleiding, het optreden tegen een bredere groep van personen, de toepassing van maatwerk, de (hoogte van de) sanctie ingeval van overtreding en de juridische handhaafbaarheid. Ook zal worden verkend of hybride beschermingsmaatregelen in civielrechtelijk kader of in bestuursrechtelijk kader zouden kunnen worden ingebed (in combinatie met strafrechtelijke handhaving). De Tweede Kamer wordt in de loop van 2026 geïnformeerd omtrent de voortgang van deze verkenning.

Bron: www.wodc.nl

24 december 2025
Nieuws
Claimstichting SILC niet toegelaten als belangenorganisatie voor collectieve actie

Franse, Engelse en Amerikaanse justitiële autoriteiten deden jarenlang onderzoek naar wereldwijde corruptie en omkoping door Airbus. In 2020 trof Airbus een schikking met de autoriteiten. Airbus kreeg een boete opgelegd van 3,6 miljard euro. Stichting Investor Loss Compensation (SILC) verwijt Airbus te hebben verhuld dat er bij het bedrijf onderzoek naar corruptie en omkopingspraktijken werd gedaan in de periode 2014 tot 2020. Volgens SILC hebben beleggers daardoor hun aandelen in die periode tegen een te hoge koers gekocht. SILC wil door de rechter worden toegelaten als belangenorganisatie en voor deze beleggers een massaschadeclaim indienen.

Claimcode

De rechtbank Den Haag heeft zich op 20 september 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:14036) onbevoegd verklaard kennis te nemen van de vorderingen tegen de CFO's en heeft de claimstichting voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Het hof komt tot hetzelfde oordeel. In massaschadezaken is het gebruikelijk dat rechters eerst toetsen of zij bevoegd zijn om de zaak te kunnen behandelen en of de belangenorganisatie die de collectieve actie wil instellen voldoet aan de strenge eisen die de Wet afwikkeling massaschade in collectieve acties (WAMCA) daaraan stelt. Het hof oordeelt dat SILC niet aan die eisen voldoet. Dat komt doordat SILC op zodanige wijze is verbonden aan commerciële organisaties dat de stichting niet voldoet aan eisen van de Claimcode, een governance code die voorschrijft hoe belangenorganisaties die een collectieve actie willen instellen hun organisatie moeten inrichten. Het hof concludeert dat daardoor onvoldoende gewaarborgd is dat SILC de belangen van de beleggers voorop kan stellen in de te voeren processtrategie en de onderhandelingen over een schikking, zoals de wet eist. Daarom heeft het hof, net als de rechtbank, de stichting niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat SILC de massaschadeclaim niet kan voortzetten.

ECLI:NL:GHDHA:2025:2738

Bron: www.rechtspraak.nl

23 december 2025
Nieuws
Advies Raad van State over initiatiefwetsvoorstel enkelband als hoofdstraf

Het initiatiefwetsvoorstel heeft als doel om het aantal kortdurende gevangenisstraffen te verminderen. Van deze straffen is bekend dat ze maar beperkt bijdragen aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het wetsvoorstel introduceert daarom de elektronische detentie als een nieuwe vrijheidsbenemende hoofdstraf voor volwassenen. Ook biedt het wetsvoorstel meer mogelijkheden voor het opleggen en tenuitvoerleggen van de taakstraf. Deze alternatieven voor korte gevangenisstraffen kunnen dezelfde mate van vergelding bereiken. Ook kunnen ze de kans op recidive en nieuwe slachtoffers verkleinen, en de druk op de schaarse capaciteit in de gevangenissen verminderen. Het wetsvoorstel kan daarmee bijdragen aan een rechtvaardige en effectieve bestraffing van strafbare feiten.

Advies Afdeling

Wanneer de rechter als straf elektronische detentie oplegt, moet de veroordeelde met een enkelband op een vaste locatie verblijven, zoals de eigen woning of een opvanglocatie. De elektronische detentie beperkt een veroordeelde vergaand in zijn grondrechten en vrijheden, zij het in mindere mate dan bij een gevangenisstraf. Ze heeft ook mogelijke gevolgen voor de privacy van anderen. Voor het opleggen en ten uitvoer leggen van elektronische detentie wordt namelijk informatie over eventuele huisgenoten en andere naasten verzameld. De Afdeling adviseert de initiatiefnemers om in de toelichting bij het wetsvoorstel aandacht te besteden aan de gevolgen van het voorstel voor het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens. De Dienst Justitiële Inrichtingen krijgt de bevoegdheid om de locatie van de elektronische detentie te betreden zonder toestemming van de veroordeelde als dit noodzakelijk is in het belang van het toezicht op de naleving. Toepassing van deze bevoegdheid zal het huisrecht van de veroordeelde raken. Het advies aan de initiatiefnemers is om in de toelichting bij het wetsvoorstel de noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit van deze bevoegdheid dragend te motiveren. Tijdens de elektronische detentie geldt standaard het verbod op alcohol en drugsgebruik. Het is duidelijk dat aan dit gebruik allerlei risico’s zitten. Het is echter belangrijk dat de rechter ook op dit punt maatwerk kan leveren. Dit past straks ook beter bij het nieuwe Wetboek van Strafvordering, omdat daarin het verbod op alcohol en drugsgebruik als optionele voorwaarde is vormgegeven. De Afdeling adviseert daarom het verbod op alcohol en drugsgebruik niet als standaard voorwaarde te laten gelden. Daarbij kan wel als uitgangspunt worden gehanteerd dat deze voorwaarde wordt opgelegd bij elektronische detentie. In het advies maakt de Afdeling advisering ook nog enkele opmerkingen over het verlengen van de termijn voor de uitvoering van taakstraffen door jeugdigen, het belang van de evaluatie van het wetsvoorstel en de wijziging in de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Het advies aan de initiatiefnemers is om met al deze opmerkingen rekening te houden bij de verdere behandeling van het initiatiefwetsvoorstel.

Advies Initiatiefwetsvoorstel 'Slimmer straffen' van de Tweede Kamerleden Sneller, Six Dijkstra en Boswijk

Bron: www.raadvanstate.nl

23 december 2025
Nieuws
Raad van State zeer kritisch over Spoedwet vervangen omgevingswaarde stikstof

In de Omgevingswet staat dat in 2025, 2030 en 2035 respectievelijk 40%, 50% en 74% van de stikstofgevoelige natuur onder de zogeheten Kritische Depositiewaarde (KDW) moet zijn gebracht. Met het wetsvoorstel wil de regering deze omgevingswaarden uit de wet halen. Het voorgestelde alternatief is een doel in de wet om in 2035 te bereiken dat de uitstoot van ammoniak en stikstofoxiden, veroorzaakt door de industrie, de landbouw en de mobiliteit, aanzienlijk is verminderd ten opzichte van 2019. Deze doelstelling moet worden uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en een ’programma’ in de zin van de Omgevingswet.

Advies Afdeling

De Afdeling heeft een aantal bedenkingen bij het wetsvoorstel. Deze hebben ten eerste te maken met de verplichtingen van Nederland op grond van twee Europese richtlijnen: de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze verplichtingen horen bij de natuurherstelopgave. Ook plaatst de Afdeling kanttekeningen bij de motivering van de gewenste omslag naar het sturen op emissie (uitstoot) in plaats van depositie (neerdaling) van stikstof. Tot slot stelt zij het ontbreken van voldoende waarborgen in de wet aan de orde voor het tijdig nemen van afdoende maatregelen gericht op natuurherstel. De Vogel- en Habitatrichtlijn bevatten verplichtingen voor de Europese lidstaten over de instandhouding van beschermde natuurgebieden of leefgebieden van beschermde diersoorten of vogels. Bij dit wetsvoorstel gaat het in het bijzonder om de volgende verplichtingen:

  1. De verplichting om de nodige instandhoudingsmaatregelen te treffen voor het behoud of herstel van de gunstige staat van instandhouding van beschermde habitats (instandhoudingsverplichting);
  2. De verplichting om passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van beschermde habitats niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor soorten waarvoor de gebieden zijn aangewezen (verslechteringsverbod).

De meeste beschermde habitats in Nederland zijn stikstofgevoelig. Al lange tijd is deze stikstofgevoelige natuur overbelast door stikstofdeposities. Duidelijk is dat Nederland al geruime tijd voor een aanzienlijke natuurherstelopgave staat. Het wetsvoorstel beoogt de huidige omgevingswaarden uit de wet halen. Het voorgestelde alternatief is een open geformuleerde doelstelling voor 2035 om de uitstoot van stikstof aanzienlijk te verminderen. Het voorstel bevat echter geen kaders of eisen voor concrete (bron)maatregelen om tijdig verdere verslechtering van de natuur tegen te gaan en uiteindelijk natuurherstel te bereiken. De Afdeling adviseert de regering dan ook om in het voorstel duidelijk te maken hoe wordt bijgedragen aan de aanzienlijke natuurherstelopgave.

Emissiegestuurd systeem

Eén van de aanleidingen voor het wetsvoorstel is dat de regering de focus wil verleggen van het sturen op het terugdringen van de depositie van stikstof naar het terugdringen van de emissie van stikstof. De keuze om over te gaan op een andere systematiek dan de huidige op de KDW gebaseerde omgevingswaarden, is aan de wetgever. Daarbij moet wel goed worden gemotiveerd dat het nieuwe systeem voldoet aan de verplichtingen uit art. 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn. Deze motivering in het wetsvoorstel is volgens de Afdeling niet overtuigend. Ten eerste wordt in de toelichting bij het wetsvoorstel geen inzicht gegeven in de opzet en effectiviteit van het beoogde systeem en de gevolgen ervan voor bedrijven. Ten tweede is niet gemotiveerd waarom het voor een emissiegestuurd systeem nodig is om de huidige omgevingswaarden uit de wet te halen. De Omgevingswet biedt op dit moment al voldoende ruimte voor zo’n systeem. De Afdeling adviseert de regering om de gewenste systeemverandering in ieder geval op deze punten toereikend te onderbouwen.

Ontbreken van waarborgen

Volgens het voorstel komt in de wet alleen als doel te staan dat in 2035 een aanzienlijke vermindering van de emissie van ammoniak en stikstofoxiden moet zijn bereikt. De uitwerking hiervan is volledig afhankelijk van nadere regeling bij amvb en de invulling van het programma, zonder dat de wet daarvoor kaders biedt of daaraan eisen stelt. Deze opzet verdraagt zich niet goed met het verslechteringsverbod. Dit verbod vergt tijdige, ook preventieve, maatregelen zodra een verslechtering van de natuur dreigt. Het voorstel schuift verplichtingen in de tijd echter vooruit naar 2035 en formuleert een open einddoel (‘aanzienlijke vermindering’). De Afdeling adviseert in het voorstel waarborgen op te nemen voor de aard en inhoud van te treffen maatregelen met het oog op natuurherstel en voor het tijdig nemen daarvan.

Advies Spoedwet vervangen omgevingswaarde stikstof

Bron: www.raadvanstate.nl

22 december 2025
Nieuws
Rechter die pleeggezin minderjarige niet veilig vindt, moet plaatsing beëindigen

Het gaat om een zaak waarin de rechtbank moet beslissen over de plaatsing van een jong kind in het netwerkpleeggezin van zijn oma. De ouders zijn het niet langer eens met die plaatsing. De rechtbank, het hof en de betrokken instanties (de GI, de raad voor de kinderbescherming en de pleegzorgaanbieder) zijn verdeeld over de vraag of het kind in het gezin van de oma geplaatst kan blijven. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 6 december 2024 hierover prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld (ECLI:NL:RBNNE:2024:4759). De vragen gaan meer specifiek over plaatsing van een kind in een pleeggezin, als screening van het pleeggezin niet of niet met positief resultaat heeft plaatsgevonden of de pleegzorgaanbieder plaatsing niet langer verantwoord vindt. A-G Coenraad nam haar conclusie op 25 juli 2025 (ECLI:NL:PHR:2025:825).

Uitspraak Hoge Raad

Het resultaat van de pleegzorgscreening en zorgen van de pleegzorgaanbieder over de veiligheid van de minderjarige leggen vanzelfsprekend veel gewicht in de schaal bij het bepalen van de verblijfplaats van de minderjarige door de gecertificeerde instelling op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing. Dit geldt ook bij de beslissing van de rechter op een verzoek tot verlening of verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing of een verzoek om toestemming voor wijziging van de verblijfplaats van een minderjarige. Ook andere informatie kan daarbij echter een rol spelen, zoals informatie en adviezen van de raad voor de kinderbescherming. Vindt de gecertificeerde instelling de situatie in het pleeggezin onvoldoende veilig voor de minderjarige, dan moet zij, met het oog op het recht van de minderjarige op veiligheid en bescherming, van de plaatsing of de voortzetting daarvan afzien. Vindt de rechter de situatie in het pleeggezin onvoldoende veilig is voor de minderjarige, dan moet hij, gelet op het recht van de minderjarige op veiligheid en bescherming, zo beslissen dat plaatsing in het pleeggezin wordt voorkomen of beëindigd.
Een andere vraag heeft betrekking op de mogelijkheden voor ouders om geschillen over de uitvoering van de voogdij aan de rechter voor te leggen. Voor ouders van een minderjarig kind dat onder voogdij staat is er niet een regeling voor geschillen over de uitvoering van voogdij. Dit is geen hiaat in de wetgeving, waarin de rechter zou moeten voorzien. Een verklaring voor het ontbreken van een regeling is dat in geval van voogdij het gezag over het minderjarige kind en daarmee de verantwoordelijkheid voor diens verzorging en opvoeding niet bij de ouders ligt maar bij de voogd. De ouder wiens minderjarig kind onder voogdij staat, heeft wel diverse andere mogelijkheden om voor zijn rechten en belangen als ouder bij de rechter op te komen. Zo kan de ouder die meent dat de gecertificeerde instelling haar taak als voogd niet op verantwoorde wijze uitoefent en de ontwikkeling van het kind ernstig wordt bedreigd, de rechter verzoeken de voogdij van de gecertificeerde instelling te beëindigen.

ECLI:NL:HR:2025:1948

Bron: www.hogeraad.nl

22 december 2025
Nieuws
HvJ EU houdt Frontex verantwoordelijk voor pushback Syrisch gezin

Op 9 oktober 2016 arriveerde een gezin van Syrisch-Koerdische staatsburgers, bestaande uit twee ouders en vier kinderen, op het Griekse eiland Milos, waar ze hun wens kenbaar maakten om internationale bescherming aan te vragen. Slechts enkele dagen later werd het gezin echter overgebracht naar Turkije na een gezamenlijke terugkeeroperatie van Griekenland en Frontex. Uit angst voor deportatie naar Syrië door de Turkse autoriteiten, vluchtte het gezin vervolgens naar Irak. Omdat het gezin van mening was dat hun overplaatsing naar Turkije een illegale terugzending was en dat bij deze overbrenging hun fundamentele rechten werden geschonden, diende ze een klacht in bij Frontex, dat de klacht afwees. Daarop heeft het gezin het Gerecht van de Europese Unie verzocht om Frontex te veroordelen tot het vergoeden van de materiële en de immateriële schade die zij stelden te hebben geleden door het optreden van het agentschap vóór, tijdens en na de terugkeeroperatie. Ze betoogden met name dat als Frontex had voldaan aan zijn verplichting om de eerbiediging van de grondrechten en het beginsel van non-refoulement tijdens deze operatie te waarborgen, deze rechten niet zouden zijn geschonden en het gezin niet naar Turkije zou zijn teruggestuurd, maar internationale bescherming in de Europese Unie zou hebben gekregen. In 2023 heeft het Gerecht het beroep van het gezin afgewezen wegens het ontbreken van een causaal verband tussen het vermeende onrechtmatige gedrag van Frontex en de geleden schade, zonder de overige aansprakelijkheidsvoorwaarden te beoordelen. Volgens het Gerecht kon Frontex, aangezien dit geen bevoegdheid heeft om terugkeerbesluiten ten gronde te beoordelen of verzoeken om internationale bescherming te onderzoeken, niet aansprakelijk worden gesteld voor schade in verband met de terugkeer van deze personen naar Turkije.

Uitspraak HvJ EU

In de tegen dat arrest ingestelde hogere voorziening vernietigt het Hof grotendeels het arrest van het Gerecht en verwijst het de zaak terug naar het Gerecht. In zijn arrest merkt het Hof allereerst op dat het Unierecht Frontex een reeks verplichtingen oplegt die erop gericht zijn de eerbiediging van de grondrechten te waarborgen in het kader van gezamenlijke terugkeeroperaties. Bovendien herinnert het Hof eraan dat deze operaties alleen betrekking mogen hebben op personen die onderworpen zijn aan schriftelijke en uitvoerbare terugkeerbesluiten. Frontex moet dus nagaan of er dergelijke terugkeerbesluiten zijn vastgesteld voor alle personen die een lidstaat voornemens is terug te sturen via gezamenlijke terugkeeroperaties, om te garanderen dat deze operaties het beginsel van non-refoulement eerbiedigen. Het Hof geeft de Syrische familie dus gelijk en oordeelt dat het Gerecht ten onrechte heeft gemeend dat Frontex enkel technische en operationele steun aan de lidstaten verleende en niet hoefde te verifiëren of er een terugkeerbesluit bestond. Bovendien is het Hof van oordeel dat het Gerecht eveneens blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat eventuele schendingen van grondrechten die plaatsvinden tijdens een terugvlucht uitsluitend de verantwoordelijkheid van de gastlidstaat zijn, met uitsluiting van elke aansprakelijkheid van Frontex. Het Hof vernietigt daarom grotendeels het bestreden arrest en verwijst de zaak terug naar het Gerecht voor een nieuwe uitspraak waarbij rekening wordt gehouden met de verplichtingen van Frontex met betrekking tot de bescherming van de grondrechten van de personen voor wie gezamenlijke terugkeeroperaties worden ondernomen.

HvJ EU 18 december 2025, C-136/24P

Bron: www.curia.europa.eu

18 december 2025
Nieuws
HvJ EU: Polen schond Europees recht met voorrang eigen grondwettelijk hof

In twee arresten van 14 juli en 7 oktober 2021 heeft het Poolse grondwettelijk hof een aantal bepalingen van de Verdragen, zoals uitgelegd door het HvJ EU, onverenigbaar met de nationale grondwet verklaard. Deze arresten zijn gewezen in de context van de rechtspraak van het Hof over de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht. In deze twee arresten wordt in wezen de bevoegdheid terzijde geschoven die het Hof aan de nationale rechterlijke instanties heeft toegekend om de rechtmatigheid te toetsen van procedures voor de benoeming van rechters, waaronder de besluiten van de Poolse nationale raad voor de rechtspraak (de KRS), en om uitspraak te doen over de gebreken van die procedures. Daarnaast worden daarin de voorlopige maatregelen verworpen die het Hof had opgelegd in verband met de organisatie en de bevoegdheid van de Poolse rechterlijke instanties en de procedure bij die rechterlijke instanties. De Europese Commissie heeft bij het Hof van Justitie een beroep wegens niet-nakoming tegen Polen ingesteld.

Uitspraak HvJ EU

In zijn arrest heeft het Hof het beroep van de Commissie volledig toegewezen en vastgesteld dat Polen zijn verplichtingen niet is nagekomen. Het Hof merkt op dat het arrest van het Poolse grondwettelijk hof van 7 oktober 2021 niet strookt met het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming, aangezien daarbij – in strijd met de rechtspraak van het Hof – de bevoegdheid terzijde wordt geschoven van de nationale rechterlijke instanties om de rechtmatigheid te toetsen van de procedures voor de benoeming van rechters, met inbegrip van de besluiten van de KRS waarbij kandidaten voor die benoeming worden voorgedragen, en om uitspraak te doen over de gebreken van die procedures. Ook in zijn arrest van 14 juli 2021 heeft het Poolse grondwettelijk hof dit beginsel geschonden, door te weigeren om te erkennen dat de door het Hof opgelegde voorlopige maatregelen voor de organisatie en de bevoegdheid van de Poolse rechterlijke instanties en de procedure bij die rechterlijke instanties bindend zijn. In de litigieuze arresten worden ook de wezenlijke kenmerken van de rechtsorde van de Unie aangetast, aangezien daarin de beginselen van autonomie, voorrang, doeltreffendheid en eenvormige toepassing van het Unierecht alsook het beginsel van de bindende werking van de rechtspraak van het Hof worden verworpen, door Poolse overheidsinstanties te beletten bepalingen van primair Unierecht toe te passen. Het Hof herinnert eraan dat Polen niet zijn grondwettelijke identiteit kan inroepen om zich te onttrekken aan de eerbiediging van in art. 2 VEU verankerde gemeenschappelijke waarden, zoals de rechtsstaat, effectieve rechterlijke bescherming en onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Deze waarden liggen namelijk ten grondslag aan de identiteit van de Unie zelf, waartoe Polen vrijelijk is toegetreden. Na de toetreding komen die waarden concreet tot uiting in juridisch bindende verplichtingen, waaraan de lidstaten zich niet kunnen onttrekken. Bovendien kunnen de nationale rechterlijke instanties niet eenzijdig de omvang en de grenzen van de aan de Unie toegekende bevoegdheden bepalen. Daarvoor is de uitlegging van het Unierecht nodig en deze kwesties vallen in het bij de Verdragen ingestelde rechterlijke stelsel van de Unie onder de uitsluitende bevoegdheid van de Unierechters. In het bijzonder verzetten de autonomie en de doeltreffendheid van de rechtsorde van de Unie zich tegen elke externe toetsing van de beslissingen van het Hof bij de uitoefening van zijn uitsluitende bevoegdheid om het Unierecht definitief en bindend uit te leggen en om de rechtmatigheid van de handelingen van de Unie te toetsen. Eventuele twijfels van de nationale rechters over de omvang van de bevoegdheden van de Unie of over de geldigheid van een handeling van de Unie die de bevoegdheidssfeer van de Unie te buiten zou gaan of het vereiste zou miskennen dat de Unie de nationale identiteit van de lidstaten eerbiedigt, kunnen slechts worden weggenomen in het kader van een dialoog met het Hof door middel van een prejudiciële procedure. Dat geldt zelfs wanneer die twijfels betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht door het Hof. Tot slot concludeert het Hof dat de benoemingen van drie rechters van het Poolse grondwettelijk hof in december 2015 en van de president ervan in december 2016 in strijd waren met fundamentele regels inzake benoemingsprocedures in Polen. Daardoor voldoet het Poolse grondwettelijk hof niet aan de vereisten van een bij wet ingesteld gerecht dat onafhankelijk en onpartijdig is in de zin van het Unierecht.

HvJ EU, 18 december 2025, C-448/23

Bron: www.curia.europa.eu

18 december 2025
Nieuws
Rechtspraak vraagt aandacht voor positie rechter in wetgevingsadvies over huiselijk geweld

De Europese Unie (EU) streeft ernaar gendergerelateerd geweld, waaronder seksueel en online geweld, effectief aan te pakken. Een onderdeel daarvan is de richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, die alle EU-lidstaten in moeten voeren. Dat leidt in dit wetsvoorstel tot een aantal aanpassingen van de strafwetgeving, vooral over genitale verminking. Daarnaast gaan de strafmaxima omhoog van enkele strafbare feiten die verband houden met huwelijksdwang, wordt 'cyberintimidatie' als nieuw delict geïntroduceerd en de basis gelegd voor extra regels ter ondersteuning van slachtoffers.

Positie van de rechter

De Raad voor de rechtspraak onderkent het belang van een ruimhartige implementatie van de richtlijn; geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld zijn actuele, urgente problemen, die voortdurende aandacht verdienen. Maar de Raad plaatst ook kanttekeningen, met name waar het gaat om de positie van de rechter. Familie- en jeugdrechters worden geacht signalen van huiselijk geweld en intieme terreur op te pikken in scheidings- en jeugdbeschermingszaken, maar beschikken vaak niet over de benodigde informatie. De Raad adviseert de wetgever om expliciet te benoemen hoe de rechter aan deze informatie komt. Mogelijk is een nieuwe wettelijke bepaling nodig die straf- en familierechters de bevoegdheid geeft rechtstreeks informatie uit te wisselen. Daarnaast zou het goed zijn om wettelijk vast te leggen dat alle betrokken instanties hetzelfde screening- en diagnostiekinstrument hanteren om huiselijk geweld op te sporen.

Advies wetsvoorstel implementatie richtlijn geweld tegen vrouwen

Bron: www.rechtspraak.nl

18 december 2025
Nieuws
Massaclaim afgewezen: producent borstimplantaten niet aansprakelijk voor ziektes

Volgens BCW zijn de implantaten gebrekkige producten, omdat ze verschillende klachten gerelateerd aan het immuunsysteem zouden veroorzaken, zoals spierpijn, reumatische klachten, droge ogen, haaruitval, vermoeidheid en vergeetachtigheid. Ook zouden ze een risico op een zeer zeldzame vorm van lymfeklierkanker (BIA-ALCL) geven. BCW stelt dat Allergan hier onvoldoende informatie over heeft verstrekt, terwijl zij wel van deze risico’s op de hoogte zou zijn geweest. Volgens BCW hebben de vrouwen dan ook recht op schadevergoeding van producent Allergan.

Uitspraak rechtbank

In deze zaak staat niet ter discussie dat vrouwen met de implantaten auto-immuunklachten kunnen hebben (gehad). De rechtbank oordeelt echter dat er onvoldoende wetenschappelijk bewijs is dat de implantaten de oorzaak zijn van die klachten. Recent onderzoek, uitgevoerd in het Antoni van Leeuwenhoek (AVL), wijst er juist op dat er geen oorzakelijk verband is. Allergan is daarom niet aansprakelijk voor schade die vrouwen met deze klachten lijden. Er bestaan al langere tijd zorgen over een verband tussen BIA-ALCL, een zeldzaam type lymfeklierkanker, en borstimplantaten. Hoe deze kanker precies ontstaat en wat de rol van de implantaten daarbij is, is nog altijd onderwerp van wetenschappelijke discussie. Na jarenlang onderzoek is duidelijk geworden dat er een verhoogde kans is voor vrouwen met getextureerde borstimplantaten om deze vorm van kanker te ontwikkelen, maar die kans is in absolute zin zeer klein en het genezingspercentage zeer groot. De rechtbank oordeelt dat als dit verhoogde risico al wordt veroorzaakt door de implantaten, dit nog niet meteen betekent dat sprake is van een gebrekkig product in juridische zin. Het gaat in dit geval om een ernstige, maar zeer zeldzame complicatie bij een medisch hulpmiddel. Zoals bij ieder in het menselijk lichaam te implanteren hulpmiddel zijn er aan de borstimplantaten ook risico’s verbonden. Dat betekent niet dat zo’n hulpmiddel direct uit de handel moet. Dan zou ook niemand er meer baat bij kunnen hebben, bijvoorbeeld bij een borstreconstructie na een behandeling voor borstkanker. Getextureerde borstimplantaten waren hier heel geschikt voor en de alternatieven waren ook niet zonder risico’s. Een dergelijk risico betekent wel dat een producent de artsen aan wie het product wordt geleverd, hierover moet informeren. Dat heeft producent Allergan voldoende gedaan vanaf 2015, toen er langzaamaan meer bekend werd over het mogelijke risico op BIA-ALCL. Toen het risico op BIA-ALCL in 2018 concreet werd, met een wetenschappelijke onderbouwing, heeft zij de implantaten zelf van de markt gehaald. De rechtbank concludeert dat de borstimplantaten van Allergan niet gebrekkig zijn en dat Allergan daarom niet aansprakelijk is voor de gestelde schade. Dit betekent dat de door BCW geëiste schadevergoeding wordt afgewezen.

ECLI:NL:RBAMS:2025:9951

Bron: www.rechtspraak.nl

18 december 2025