Artikelen van Redactie
Door de concentratie zou volgens de ACM praktisch gezien een monopolist op het gebied van postbezorging ontstaan, wat leidt tot significante mededingingsproblemen. Het College heeft beoordeeld of de ACM gezien de feiten en omstandigheden ten tijde van het besluit en de op basis daarvan gemaakte prognoses over de verwachte ontwikkelingen op een termijn van drie tot vijf jaar, tot de conclusie kon komen dat de vergunning moest worden geweigerd. Dit betekent dat feiten en ontwikkelingen die zich nadien hebben voorgedaan in de postmarkt of ten aanzien van de financiële situatie van PostNL, op zichzelf niet relevant zijn voor het oordeel in deze zaak.
Uitspraak College
Het College is, met de rechtbank, van oordeel dat de ACM de relevante markt zorgvuldig heeft afgebakend. De ACM mocht ervan uitgaan dat er een nationale markt is voor zakelijke partijenpost en een nationale markt voor losse post, en dat digitale communicatie daarvan geen onderdeel uitmaakt. Verder heeft de ACM in de counterfactual (de meest waarschijnlijke situatie zonder de concentratie) kunnen uitgaan van het scenario dat Sandd voor de zakelijke partijenpost en de losse post concurrentiedruk zou blijven uitoefenen op PostNL, in de drie tot vijf jaar volgend op het besluit. Tot slot heeft de ACM op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van het besluit terecht geconcludeerd dat het niet zo is dat PostNL zonder de overname van Sandd de UPD (Universele Postdienst) in de periode van drie tot vijf jaar na het besluit niet onder economisch aanvaardbare omstandigheden zou kunnen blijven uitvoeren.
Bron: www.rechtspraak.nl
Om het verkiezingsproces te verkorten tot 90 dagen is het allereerst van belang om minder rekening te houden met vakantieperiodes. De Kiesraad adviseert om de dag van stemming wel altijd buiten de vakanties te houden. De voorbereiding kan eventueel wel binnen vakantieperiodes plaatsvinden. Daarvoor zijn investeringen nodig in voldoende beschikbaarheid van mensen en middelen. Partijen kunnen het hele jaar door hun partijnaam en logo registreren bij de Kiesraad. Zij kunnen dus rekening houden met een tussentijdse verkiezing. De Kiesraad ziet daarom mogelijkheden om de termijn voor registratie te verkorten. Dat kan door de registratie van nieuwe politieke partijen te sluiten direct na een val van het kabinet. Of door registratie te combineren met kandidaatstelling. Om het verkiezingsproces te kunnen verkorten moet er structurele aandacht zijn van alle betrokkenen voor de organisatie van verkiezingen. Betrokkenen moeten altijd klaar zijn voor verkiezingen, ook als er geen verkiezingen gepland zijn in een bepaald jaar. Hiervoor zijn een impuls en investering in een robuuste organisatie nodig. Denk bijvoorbeeld aan het meer structureel regelen van vrijwilligers en kunnen aanwijzen van locaties van stembureaus door gemeenten. Ook politieke partijen zouden structureel voorbereid moeten zijn op een verkiezing, bijvoorbeeld met een kandidatenlijst en een verkiezingsprogramma. En er moet instrumentarium worden ontwikkeld om de voorbereiding van alle betrokkenen in het verkiezingsproces te verlichten. Een voorbeeld hiervan is een digitaal briefstembewijs voor kiezers in het buitenland.
Advies Sneller naar de stembus bij tussentijdse verkiezingen
Bron: www.kiesraad.nl
De rechter moet deze belangen actief in kaart brengen en expliciet meewegen naast factoren als de beschikbaarheid van alternatieve huisvesting, de ernst van de tekortkoming van de huurders en het belang van de verhuurder. Het IVRK verplicht niet tot het voorkomen van ontruiming, maar wel tot een zorgvuldige afweging. De rechter kan daarnaast voorwaarden stellen aan de ontruiming, zoals een langere ontruimingstermijn of mogelijkheden voor de opvang van de door de ontruiming getroffen kinderen.
Bron: ECLI:NL:HR:2025:1799
Op 18 februari 2023 is de Wbk in werking getreden. Deze wet wijzigde de voorgaande Wet Huis voor klokkenluiders (uit 2016) en dient ter implementatie van de Europese Klokkenluiders Richtlijn. In 2022 nam de Kamer in grote meerderheid het amendement Leijten aan, dat het Huis een toezichts-, en sanctietaak gaf met bijbehorende bevoegdheden. Dáármee heeft het Huis de instrumenten om zijn maatschappelijke taak volwaardig te kunnen vervullen. Deze wet is echter nog niet volledig geïmplementeerd. Er is aanvullende regelgeving nodig om deze wettelijke taken volwaardig door het Huis te kunnen laten uitvoeren. Het Huis roept het toekomstige kabinet daarom op hier gehoor aan te geven, zodat melders van misstanden dit veilig en zonder consequenties kunnen blijven doen.
Centraal in het anti-institutionele gedachtegoed staat een ‘kwaadaardige elite’ die door het aanjagen van angst de bevolking tot gehoorzaamheid dwingt. Dit idee of narratief kan worden toegepast op allerlei thema’s, zoals klimaatverandering, coronamaatregelen, migratie of ‘woke’ beleid. Dat maakt het bijzonder krachtig en aanpasbaar op de actualiteit. Het is ook aantrekkelijk voor een breed en ideologisch divers publiek. Het internet speelt een belangrijke rol binnen de verspreiding van dit gedachtegoed. Alhoewel het anti-institutionalisme diverse subculturen kent, is er van formeel georganiseerde groepen nauwelijks sprake in Nederland. De meeste uitingen, incidenten en vormen van extremisme zijn terug te voeren op de soevereinenbeweging, die het legitieme gezag van de overheid betwist. Over deze groep is ook het meest bekend. Aanhangers nemen afstand van de overheid en instituties, waarbij verreweg de meeste wel deel blijven uitmaken van de samenleving. Een aanzienlijk kleiner deel weigert zich aan wetten en regels te houden en een zeer kleine minderheid is bereid geweld te plegen. Binnen de soevereinenbeweging zijn aanjagers te zien die via het internet ideeën en strategieën delen.
Ontwikkeling naar radicalisering
Kijkend naar de aanhangers van anti-institutioneel gedachtegoed, valt op dat een groot deel van hen mannen zijn, vaak van middelbare leeftijd of ouder. Veel van deze individuen hebben negatieve persoonlijke ervaringen, zoals baanverlies, scheiding of gezondheidsproblemen, die soms gepaard gaan met teleurstellende ervaringen met instituties. Wat hen echter vaak verbindt, is een gevoel van vastlopen binnen het systeem. Anti-institutioneel gedachtegoed kan aantrekkelijk worden na het meemaken van ingrijpende levensgebeurtenissen, zoals het doormaken van een scheiding of verlies, of bij het hebben van moeite met bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen. Het gedachtegoed kan dan een manier bieden om met een situatie om te gaan en aansluiting te vinden bij een groep die vergelijkbare gevoelens deelt. Maar er zijn ook individuen die het gedachtegoed vanuit opportunistische redenen aanhangen, bijvoorbeeld als rechtvaardiging om bepaalde regels of boetes te negeren.
Herkennen van risicosignalen
Aanhangers van het anti-institutionele gedachtegoed maken over het algemeen zelden deel uit van extremistische of gewelddadige netwerken. Wanneer er wel signalen van radicalisering zijn, komen deze niet alleen via onderwijs, wijkteams of politie binnen, maar soms ook via instanties als de Belastingdienst, het CJIB of leerplichtambtenaren. Het herkennen van risicosignalen kan dus vaak al beginnen buiten de traditionele veiligheidsnetwerken. Inzicht in de persoonlijke achtergrond, de motieven, voedingsbodems en de fase van radicalisering is wenselijk om effectief in te spelen op persoonlijke behoeften en risico’s. De onderzoekers formuleerden hiertoe aandachtspunten en 14 kansrijke handelingsperspectieven. Centraal hierin staan een constructieve, empathische én begrenzende omgang met mensen met anti-institutionele overtuigingen.
Anti-institutionalisme in Nederland - Exploratieve overzichtsstudie van gedachtegoed, organisatie, voedingsbodems, risico’s en bestaande handelingsperspectieven
Bron: www.wodc.nl
- Met de nieuwe EU-insolventiewetgeving zullen de lidstaten bij het nemen van maatregelen dezelfde (minimum)normen moeten toepassen om te beletten dat schuldenaren de waarde verminderen die schuldeisers kunnen terugkrijgen nadat een onderneming insolvent is verklaard. Met deze zogenoemde vorderingen tot nietigverklaring worden transacties aangevochten die de schuldenaar heeft verricht vóór het ingaan van de faillissementsprocedure. Doel is te voorkomen dat activa onrechtmatig uit de insolvente boedel worden verwijderd.
- Om ervoor te zorgen dat schuldeisers zo veel mogelijk waarde uit de geliquideerde vennootschap kunnen terugkrijgen, willen de Raad en het EP dat de lidstaten rechtbanken of administratieve autoriteiten aanwijzen die, op verzoek van een insolventiefunctionaris, toegang krijgen tot nationale centrale bankrekeningregisters van hun lidstaat en van andere lidstaten via het koppelingssysteem voor registers van bankrekeningen (Baris) zodat zij deze kunnen doorzoeken op informatie over goederen die tot de insolvente boedel behoren. Deze eis gaat gepaard met regels over de voorwaarden om toegang te krijgen en over het toezicht op de wijze waarop de toegang plaatsvindt.
Insolventiefunctionarissen krijgen ook toegang tot registers van uiteindelijke begunstigden en bepaalde nationale registers en databanken. Ook hier is het doel de toegang van insolventiefunctionarissen te verbeteren, ongeacht het land waar zij gevestigd zijn. - Volgens het akkoord tussen de Raad en het EP zal er in alle EU-lidstaten een zogeheten pre-packprocedure beschikbaar komen. Bij een pre-packprocedure wordt de verkoop van de onderneming van de schuldenaar voorbereid en uitonderhandeld voordat de insolventieprocedure formeel wordt geopend. Dit maakt het mogelijk de verkoop uit te voeren en de opbrengst te verkrijgen kort nadat de formele insolventieprocedure voor de vereffening van een onderneming is geopend.
Door de pre-packprocedure kunnen overeenkomsten die essentieel zijn voor de voortzetting van de onderneming (d.w.z. nog uit te voeren overeenkomsten) automatisch worden overgedragen van de schuldenaar naar de koper van de onderneming zonder dat er toestemming nodig is van de tegenpartij van de schuldenaar. In overeenstemming met het standpunt van de Raad zal de nieuwe EU-richtlijn echter een aantal waarborgen bevatten om de contractvrijheid te beschermen. Bovendien wordt ervoor gezorgd dat de individuele en collectieve rechten van werknemers uit het Unierecht en het nationale recht niet worden aangetast. - De richtlijn zorgt ook voor afstemming van de nationale regels over de verplichting van een bestuurder van een onderneming om tijdig insolventie aan te vragen. Dit is wederom een maatregel die schuldeisers zal helpen om zoveel mogelijk waarde terug te krijgen.
Bestuurders moeten zo'n verzoek indienen binnen 3 maanden nadat ze zich ervan bewust worden dat de onderneming in financiële moeilijkheden is geraakt. Volgens het standpunt van de Raad kan een lidstaat bepalen dat de verplichting om een insolventieprocedure te openen, wordt opgeschort indien een bestuurder andere maatregelen neemt om schade voor de schuldeisers van een onderneming te voorkomen en om een beschermingsniveau van de schuldeisers te waarborgen dat gelijkwaardig is aan de bescherming die wordt geboden door de verplichting om een insolventieprocedure te openen. - Ook nieuw in de wet is dat er in alle lidstaten onder bepaalde omstandigheden schuldeiserscomités moeten worden ingesteld. De wet harmoniseert bepaalde kenmerken van het schuldeiserscomité in alle lidstaten, zoals de samenstelling en de werkwijzen van het comité, en de persoonlijke aansprakelijkheid van de comitéleden.
Het schuldeiserscomité kan bijdragen tot een voorspelbare en eerlijke verdeling van de gerecupereerde waarde onder de schuldeisers, aangezien hun positie in de insolventieprocedure hierdoor wordt versterkt. Zo wordt de betrokkenheid gewaarborgd van individuele schuldeisers die anders, bijvoorbeeld vanwege beperkte middelen of een gebrek aan geografische nabijheid, niet aan de procedure zouden deelnemen.
De lidstaten hebben de mogelijkheid om de oprichting van het schuldeiserscomité te beperken tot grote ondernemingen. - Om eenvoudiger in een andere lidstaat te kunnen investeren, zijn EU-landen verplicht om een blad met praktische informatie in te vullen over de belangrijkste kenmerken van hun nationale insolventiewetgeving.
Richtlijnvoorstel tot harmonisatie bepaalde aspecten insolventierecht
Bron: www.consilium.europa.eu
Het EP wil een betere naleving van de digitaledienstenverordening en andere relevante EU-wetgeving stimuleren en stelt dan ook voor om hogere leidinggevenden persoonlijk aansprakelijk te stellen voor de ernstige en aanhoudende niet-naleving van regels, vooral als het gaat om de bescherming van minderjarigen en leeftijdscontrole. Het EP pleit ook voor:
- een verbod op de meest schadelijke verslavende praktijken en voor het standaard uitschakelen van andere verslavende functies voor minderjarigen. Denk aan functies zoals eindeloos scrollen, automatisch afspelen, pull-to-refresh, beloningslussen of schadelijke gamificatie;
- een verbod op websites die niet aan de EU-regels voldoen;
- maatregelen om persuasieve technologieën aan te pakken, waaronder gerichte advertenties, influencermarketing, verslavend ontwerp en donkere patronen, in het kader van de komende wet over digitale rechtvaardigheid;
- een verbod op aanbevelingssystemen voor minderjarigen die gebaseerd zijn op betrokkenheid;
- de toepassing van de digitaledienstenverordening op online videoplatforms en een verbod op loot boxes en andere gerandomiseerde spelfuncties, zoals in-appvaluta’s, raderen van fortuin en pay-to-progress-mechanismen;
- de bescherming van minderjarigen tegen commerciële uitbuiting, onder meer door platforms te verbieden financiële stimulansen aan te bieden voor kidfluencing, oftewel kinderen die als influencers optreden;
- dringende maatregelen om de ethische en juridische uitdagingen van generatieve AI-tools aan te pakken, waaronder deepfakes, gezelschapschatbots, AI-agenten en door AI aangedreven naaktapps die gemanipuleerde afbeeldingen genereren van personen zonder dat die daar toestemming voor hebben gegeven.
Bron: www.europarl.europa.eu
Tussen 2004 en 2009 stootte een bedrijf in Zoetermeer te veel van de stof ethyleenoxide uit. Dit was in strijd met de milieuvergunning die door de gemeente was verstrekt. De gemeente greep echter niet in toen de uitstootnormen uit de vergunning werden overschreden. Het OM besloot de gemeente strafrechtelijk te vervolgen. Het hof oordeelde (ECLI:NL:GHDHA:2024:1109) dat de gemeente Zoetermeer in dit geval strafrechtelijke immuniteit toekomt. Het hof overwoog dat de strafrechtelijke immuniteit van een lagere overheid slechts kan worden doorbroken in twee gevallen: 1) als er geen sprake is van gedragingen die niet anders dan door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht, en 2) als er wel sprake is van dergelijke gedragingen, maar die gedragingen inbreuk maken op het recht op leven als bedoeld in art. 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), welke inbreuk de strafrechtelijk immuniteit van de gemeente doorbreekt. Volgens het hof deed geen van beide gevallen zich hier voor. Het OM stelde beroep in cassatie in bij de Hoge Raad. A-G Keulen adviseerde de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2025:922) het cassatieberoep te verwerpen en de uitspraak van het hof in stand te laten.
Oordeel Hoge Raad
Deze zaak kenmerkt zich hierdoor dat de gemeente wordt verweten niet te hebben opgetreden tegen de uitstoot van schadelijke stoffen, terwijl zij wist of had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden. Bij het al dan niet optreden gaat het om gedragingen die niet anders dan door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht in het kader van de uitvoering van een bestuurstaak. In cassatie gaat het om de vraag of in zo’n geval de strafrechtelijke immuniteit van de gemeente op grond van art. 2 van het EVRM moet worden doorbroken in die zin dat de gemeente strafrechtelijk kan worden vervolgd. Art. 2 EVRM beschermt het recht op leven. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) omvat deze bepaling ook de positieve verplichting van een verdragsstaat om passende maatregelen te nemen om het leven te beschermen van een ieder in die staat. Welke maatregelen passend zijn hangt af van de omstandigheden van het geval. Verdragsstaten hebben daarbij een ruime beoordelingsvrijheid hoe zij dit in hun nationale recht vormgeven. Bij de vraag of bij (industriële) activiteiten die ernstige levensbedreigende milieuverontreiniging tot gevolg hebben de positieve verplichting op grond van art. 2 EVRM in voldoende mate is nageleefd, komt ook betekenis toe aan de mogelijkheden die een verdragsstaat heeft om tegen vermeende inbreuken op art. 2 EVRM op te komen en de betrokken (publiekrechtelijke) rechtspersonen ter verantwoording te roepen. Daarbij kan, naast politieke verantwoording, onder meer worden gedacht aan een bestuurs- of civielrechtelijke aanpak. De rechtspraak van het EHRM dwingt er op dit moment echter niet toe dat (ook) de betrokken publiekrechtelijke rechtspersoon, zoals een gemeente, strafrechtelijk kan worden vervolgd. Gelet hierop is het oordeel van het hof dat het OM niet-ontvankelijk is in de vervolging juridisch juist en niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad merkt in zijn uitspraak nog op dat het aan de wetgever is om te beoordelen of alsnog behoefte bestaat de mogelijkheden te verruimen om publiekrechtelijke rechtspersonen en/of feitelijk leidinggevers aan de strafbare gedraging strafrechtelijk aansprakelijk te kunnen stellen.
Bron: www.hogeraad.nl
Twee Poolse burgers die in Duitsland zijn getrouwd, verzoeken om de overschrijving van hun huwelijksakte in het Poolse register van de burgerlijke stand, zodat hun huwelijk wordt erkend in Polen. De bevoegde autoriteiten hebben hun verzoek afgewezen omdat het Poolse recht geen huwelijken toestaat tussen personen van hetzelfde geslacht.
Oordeel HvJ EU
Het Hof wijst erop dat de lidstaten weliswaar bevoegd zijn voor de regels inzake het huwelijk, maar dat zij bij de uitoefening van die bevoegdheid het Unierecht in acht moeten nemen. De echtgenoten waarover het gaat hebben als burgers van de Europese Unie het recht om vrij te reizen naar en te verblijven op het grondgebied van de lidstaten en zij hebben het recht om een normaal gezinsleven te leiden, niet alleen tijdens de uitoefening van dit recht, maar ook bij de terugkeer naar de lidstaat waar ze vandaan komen. Specifiek wanneer zij in een gastlidstaat een gezinsleven opbouwen, met name door het huwelijk, moeten zij zeker kunnen zijn dat zij hun gezinsleven bij de terugkeer naar de lidstaat waar ze vandaan komen, kunnen voortzetten. De weigering om het huwelijk te erkennen tussen twee Unieburgers van hetzelfde geslacht, dat wettig is gesloten in een andere lidstaat tijdens de uitoefening van hun recht om vrij te reizen en te verblijven, kan ernstige administratieve, professionele en persoonlijke ongemakken met zich meebrengen, waardoor de echtgenoten zich genoodzaakt zien om in de lidstaat waar zij vandaan komen als alleenstaanden te leven. Daarom oordeelt het Hof dat een dergelijke weigering in strijd is met het Unierecht. Niet alleen wordt het recht van vrij verkeer en verblijf geschonden, maar ook het grondrecht op eerbiediging van het privéleven, familie- en gezinsleven. Volgens het Hof druist de verplichting tot erkenning niet in tegen de nationale identiteit en vormt zij ook geen bedreiging voor de openbare orde van de lidstaat waar de echtgenoten vandaan komen. Die verplichting betekent immers niet dat die lidstaat het huwelijk tussen twee personen van hetzelfde geslacht in zijn nationale recht moet opnemen. Bovendien hebben de lidstaten enige beoordelingsvrijheid om te kiezen op welke manier een dergelijk huwelijk wordt erkend, en de overschrijving van een buitenlandse huwelijksakte is slechts een van de mogelijkheden. Het Hof onderstreept wel dat deze mogelijkheden die erkenning niet onmogelijk of zeer moeilijk mogen maken, en koppels van hetzelfde geslacht ook niet mogen discrimineren vanwege hun seksuele geaardheid, wat wel het geval is wanneer het nationale recht voor deze koppels geen mogelijkheid tot erkenning biedt die gelijkwaardig is aan die voor koppels van verschillend geslacht. Aangezien overschrijving de enige manier is die het Poolse recht kent om een in een andere lidstaat gesloten huwelijk daadwerkelijk door de overheid te laten erkennen, moet Polen deze manier zonder onderscheid toepassen op huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht en op huwelijken tussen personen van verschillend geslacht.
Bron: www.curia.europa.eu
Bij dringende kwesties zoals wonen en veiligheid, asielopvang en migratie spelen mensenrechten een belangrijke rol. Een Minister voor Rechtsbescherming kan ervoor zorgen dat bij politieke- en beleidsafwegingen mensenrechten worden gewaarborgd. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) heeft gezorgd voor bronbescherming van journalisten, erkenning van LHBTI-rechten, de invoering van onafhankelijke bestuursrechtspraak en bescherming tegen huiselijk geweld. Juist nu is het belangrijk dat Nederland internationale verdragen en toezicht blijft steunen met woorden, daden en financiële middelen.
Vertrouwen in de overheid en non-discriminatie
Steeds meer mensen in kwetsbare situaties verliezen vertrouwen in de overheid. Een nieuw kabinet moet deze groep mensen weer aan boord halen, onder meer door hun bestaanszekerheid te beschermen. Als er niet in de basisbehoeften van mensen wordt voorzien, kunnen zij niet deelnemen aan de samenleving en hun grondrechten niet uitoefenen. Dit tast de fundamenten van de democratische rechtsstaat aan. Mensen die asiel zoeken hebben recht op menswaardige opvang. Ze hebben recht op een eigen plek zodat ook zij volwaardig mee kunnen doen aan de samenleving. Discriminatie is een hardnekkig probleem in de samenleving. Op de arbeidsmarkt nemen veelvoorkomende vormen van discriminatie niet of nauwelijks af. Ook binnen de overheid bestaan discriminatierisico's. Het College verwacht van een nieuwe regering effectief beleid en concrete stappen om discriminatie tegen te gaan. Zo is er onder andere (kader)wetgeving en bindend toezicht nodig om discriminatie bij het gebruik van risicoprofilering echt te voorkomen.
Oproep aan de informateur en formerende partijen – Versterk de rechtsstaat en bescherm mensenrechten
Bron: www.mensenrechten.nl