Wetsvoorstel (26-05-2025) tot wijziging van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden en het Wetboek van Strafvordering in verband met de introductie van conservatoire afname van celmateriaal en enkele andere wijzigingen met betrekking tot DNA-onderzoek
—Dit wetsvoorstel maakt conservatoire afname van celmateriaal bij verdachten mogelijk en wijzigt de DNA-regeling in het Wetboek van Strafvordering op enkele punten.
Afname bij verdachten
Conservatoire afname van celmateriaal houdt in dat celmateriaal tijdens het opsporingsonderzoek bij verdachten wordt afgenomen, beveiligd wordt opgeslagen (geconserveerd) en pas ná een eventuele veroordeling mag worden gebruikt voor het bepalen en verwerken van een DNA-profiel. Volgt er geen veroordeling, dan wordt het afgenomen celmateriaal direct vernietigd. Op dit moment wordt DNA alleen afgenomen bij veroordeelden ten behoeve van de DNA-databank die wordt gebruikt bij de opsporing van strafbare feiten.
Veroordeelden onvindbaar
Van 87% van de veroordeelden die onder het bereik van de Wet DNA-V vallen, wordt een DNA-profiel in de DNA-databank opgenomen. Door het moment van afname van celmateriaal naar een eerder stadium in de strafprocedure te verplaatsen, zou dat percentage omhoog kunnen gaan naar 96%. Dit moet een bijdrage leveren aan het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten waarbij celmateriaal van daders wordt achtergelaten.
Wetboek van Strafvordering
Het voorstel bevat daarnaast de volgende maatregelen om de uitvoering van het DNA-onderzoek gebaseerd op het Wetboek van Strafvordering te verbeteren:
- Bij twee- of meerlingen zal bloed worden afgenomen in plaats van wangslijm.
- Er komt een grondslag voor het verwerken van DNA-profielen die zijn bepaald bij het verrichten van DNA-verwantschapsonderzoek.
- Vooruitlopend op het nieuwe Wetboek van Strafvordering kunnen lichtere vormen van DNA-verwantschapsonderzoek worden toegepast bij een verdenking van een voorlopige hechtenis-misdrijf.
Onaantastbaarheid menselijk lichaam
De afname van celmateriaal vormt een inbreuk op het in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en artikel 8 EVRM neergelegde recht op respect voor het privéleven, waaronder ook het recht op de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam valt. Beperkingen op dit recht zijn toegestaan indien deze noodzakelijk zijn bij de realisatie van legitieme doelen. Eén van die doelen is het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. De Wet DNA-V streeft dit doel volgens het kabinet na. Zo worden strafzaken sneller opgelost dankzij DNA-onderzoek en kunnen cold cases alsnog worden opgelost. In tegenstelling tot Mevis e.a. is het kabinet van oordeel dat uit de rechtspraak van het EHRM niet kan worden afgeleid dat het wetsvoorstel in strijd is met artikel 8 EVRM. Het voorstel wordt namelijk – anders dan in Marper v. UK (NJ 2009/410) het geval was – omgeven met waarborgen en voorwaarden die de reikwijdte van de regeling inperken en zorgdragen voor een adequate bescherming van persoonsgegevens.