De Afdeling advisering van de Raad van State heeft op 17 november 2025 het advies gepubliceerd over de wijziging van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar om zichtbare religieuze uitingen van buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) te verbieden. Het dragen van zulke uitingen doet volgens de regering afbreuk aan de neutraliteit van boa’s.

De Afdeling schrijft dat het verbod op het dragen van religieuze uitingen door boa’s de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging beperkt. Dat is een grondrecht dat onder meer beschermd wordt door art. 6 van de Grondwet. Het naleven van godsdienstige of levensbeschouwelijke geboden voor kleding, zoals voorschriften om een hoofddoek of een keppeltje te dragen, valt onder de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Dit grondrecht geldt ook in de arbeidsverhouding tussen de werkgever van de boa en de boa als werknemer. Het is mogelijk om beperkingen te stellen aan de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Dat moet dan wel gebeuren in of in elk geval op basis van een wet in formele zin. Dit waarborgt dat het parlement, dus zowel de Eerste als de Tweede Kamer, hiermee instemt. Bij het maken van zulke keuzes moet de wetgever rekening houden met de eisen die worden gesteld aan de beperking van grondrechten. Zo moet er een legitiem doel worden nagestreefd en moet de beperking noodzakelijk, geschikt en proportioneel zijn. Dit vraagt van de wetgever dat hij onder meer een grondige probleemanalyse uitvoert, minder vergaande alternatieven overweegt en een gedegen belangenafweging maakt. Als de regering boa’s wil verbieden om zichtbare uitingen van godsdienst of levensovertuiging te dragen als zij contact hebben met het publiek, dan moet dat gebeuren in of in elk geval op basis van een voldoende specifieke wet in formele zin. Een dergelijke grondslag ontbreekt. Daarom adviseert de Afdeling de regering om het besluit niet te nemen.

Wijziging van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar

Bron: www.raadvanstate.nl

Laatste nieuws