Alleen zeer concrete en uitzonderlijke veiligheidsrisico’s kunnen aanleiding geven om een verdachte in een strafzaak verplicht te horen via een online verbinding. Dat stelt de Raad voor de rechtspraak na uitgebreide consultatie met strafrechters hierover in een wetgevingsadvies voor het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit Videoconferentie. De beslissing om te telehoren moet uiteindelijk altijd bij de rechter liggen, vindt de Raad. De regeling zou eigenlijk neergelegd moeten worden in een wet in formele zin. 

De Raad voor de rechtspraak (de ‘Raad’) was gevraagd advies uit te brengen over het Ontwerp Besluit tot wijziging van het Besluit Videoconferentie in het bijzondere belang van beveiliging. Deze AMvB strekt tot wijziging van artikel 2 lid 3 Besluit Videoconferentie. Deze wijziging breidt de daar genoemde uitzondering uit, in die zin dat zonder instemming van de verdachte of diens raadsman van videoconferentie gebruik kan worden gemaakt indien de meervoudige kamer of de rechtercommissaris bepaalt dat videoconferentie noodzakelijk is, niet alleen in het bijzondere belang van de beveiliging van de zitting, maar ook in het bijzondere belang van de beveiliging van het vervoer naar en van de zitting vanuit een penitentiaire inrichting. 

Over het thema ‘telehoren vanwege vervoersveiligheidsrisico’s ‘heeft de Raad zich onlangs uitgebreid laten adviseren door strafrechters die ervaring hebben met dit type zaken. Daaruit kwam naar voren dat er vanzelfsprekend veel begrip is voor de aandacht voor veiligheidsrisico’s, maar dat van een dergelijke uitzondering alleen in heel bijzondere gevallen bij een concrete dreiging gebruik zal worden gemaakt. De rechters lieten weten dat de communicatie ter zitting veel beter verloopt als de verdachte in persoon aanwezig is. Bovendien heeft een verdachte het belangrijke recht om ter zitting aanwezig te zijn.

Artikel 2 lid 3 Besluit Videoconferentie legt de beslissing om tóch te kiezen voor telehoren bij de voorgeleiding of de inhoudelijke MK-zitting, zonder instemming van de verdediging, bij de rechter, die een afweging maakt in de concrete zaak. Dit lijkt de Raad juist. Deze beslissing behoort tot het rechterlijk domein. Het is bovendien van belang geen categorieën verdachten bij voorbaat uit te sluiten van fysieke aanwezigheid (zoals ook niet is gebeurd in het besluit), maar per zaak (en mogelijk zelfs per zittingsdag) een afweging te maken. Om deze afweging tussen enerzijds het aanwezigheidsrecht en anderzijds het belang van vervoersveiligheid goed te kunnen maken zal de rechter concrete en voldoende onderbouwde informatie over de vervoersrisico’s nodig hebben.

De Raad kan zich goed vinden in de voorgestelde wijziging, maar vindt de toelichting bij dit Ontwerpbesluit mager. Zo ontbreekt een uitgebreide mensenrechtenparagraaf. Verder wijst de Raad op de binnenkort in te voeren verschijningsplicht voor verdachten van ernstige zeden- of geweldsmisdrijven. De principiële overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, lijken op gespannen voet te staan met dit Ontwerpbesluit. De Raad adviseer de voorgestelde uitzondering gezien het fundamentele karakter hiervan op te nemen in een wet in plaats van een Algemene Maatregel van Bestuur, wat het nu is.

 

Bron: www.rechtspraak.nl

Laatste nieuws