De rechtbank Gelderland heeft op 27 augustus 2025 geoordeeld dat het UWV opnieuw moet beslissen op de aanvraag van een WW-uitkering van een vrouw uit Zevenaar die door bevallings- en zwangerschapsklachten ziek was en daardoor niet aan de wekeneis kon voldoen. Volgens de rechtbank kan wetgeving over deze wekeneis in de Werkloosheidswet (WW) leiden tot discriminatie voor vrouwelijke werknemers op grond van hun zwangerschap.

De werknemer uit Zevenaar werkte bij een werkgever op basis van een contract voor bepaalde tijd voor zes maanden. Tijdens haar dienstverband met deze werkgever werd zij ziek vanwege zwangerschaps- en bevallingsklachten. Pas na afloop van de duur van haar arbeidsovereenkomst werd de vrouw hersteld verklaard door het UWV. Na haar herstel vroeg de vrouw een WW-uitkering aan. Het UWV weigerde deze uitkering, omdat de vrouw onvoldoende weken heeft gewerkt en daarom niet voldoet aan de wekeneis in de WW. De vrouw is het niet eens met de afwijzing en is er sprake van directe of indirecte discriminatie van vrouwen op grond van hun zwangerschap.

Uitspraak rechtbank

Volgens art. 17a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW volgt dat iemand - om in aanmerking te kunnen komen voor een WW-uitkering - in de 36 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan haar of zijn werkloosheid in ten minste 26 kalenderweken één arbeidsuur per week heeft gewerkt. Op basis van dit wetsartikel worden voor de vaststelling van de periode van 36 weken, de weken waarin de werknemer door ziekte of arbeidsongeschiktheid niet kon werken niet meegeteld. De periode van 36 kalenderweken (de referteperiode) wordt dan met deze weken voorverlengd. De rechtbank is van oordeel dat art. 17a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW in de situatie van eiseres buiten toepassing moet worden gelaten. Van belang is of deze bepaling, voor zover toepassing daarvan tot gevolg heeft dat de vrouwelijke werknemer die arbeidsongeschikt is als gevolg van zwangerschap of bevalling gelijk wordt gesteld met andere arbeidsongeschikte werknemers en werkneemsters, in strijd is met art. 4, eerste lid, van de (EG) Richtlijn gelijke behandeling mannen en vrouwen. Art. 17a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW maakt namelijk geen onderscheid naar de oorzaak van de ongeschiktheid waardoor iemand geen arbeid heeft kunnen verrichten. Deze bepaling en in het verlengde daarvan de voorverlenging houdt echter, naar het oordeel van de rechtbank, ten onrechte geen rekening met arbeidsongeschiktheid van de vrouwelijke werknemer als gevolg van aan zwangerschap en bevalling gerelateerde aandoeningen. Ook houdt deze bepaling ten onrechte geen rekening met het feit dat de voorverlenging voor deze vrouwelijke werknemer onvoldoende soelaas kan bieden, in die zin dat zij ondanks deze voorverlenging niet voldoet aan de wekeneis. Daardoor is er, naar het oordeel van de rechtbank, bij deze voorwaarde om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering sprake van een verboden (in)directe discriminatie naar geslacht. Dat betekent dat het bepaalde in art. 17a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW bij de beoordeling van de WW-aanvraag van eiseres wegens strijd met artikel 4 van de Richtlijn buiten toepassing moet worden gelaten. Dat heeft tot gevolg dat de weken waarin eiseres vanwege haar arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en bevalling niet heeft kunnen werken, moeten worden gelijkgesteld met gewerkte weken. Alleen langs deze weg worden in de situatie waarin eiseres verkeert de nadelige gevolgen voor haar als vrouw van het niet hebben kunnen werken als gevolg van zwangerschap of bevalling en daarmee de strijdigheid met het verbod van art. 4 van de Richtlijn ongedaan gemaakt. Dat leidt tot de conclusie dat eiseres wel aan de wekeneis voldoet. De rechtbank kan de zaak echter niet definitief beslissen omdat de rechtbank niet weet of eiseres verder aan de voorwaarden voor toekenning van een WW uitkering voldoet. De rechtbank draagt het UWV daarom op een nieuwe beslissing te nemen.

ECLI:NL:RBGEL:2025:7173

Bron: www.rechtspraak.nl

 

Laatste nieuws