De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt in een uitspraak van 27 augustus 2025 dat de Minister van AenM nog altijd de discretionaire bevoegdheid heeft om een verblijfsvergunning te verlenen. In de Vreemdelingenwet staat nog steeds dat de minister zelf een verblijfsvergunning mag verlenen in schrijnende gevallen.
De minister heeft de aanvraag van een Iraakse man buiten behandeling gesteld, omdat hij niet meer de discretionaire bevoegdheid zou hebben om een verblijfsvergunning wegens schrijnende omstandigheden te verlenen. Met de wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in mei 2019 is het niet meer aan de minister, maar aan de directeur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om in zulke gevallen een verblijfsvergunning te verlenen.
Uitspraak
De Afdeling oordeelt in haar uitspraak dat de discretionaire bevoegdheid van de minister in de Vreemdelingenwet 2000 nog altijd bestaat en met de wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 niet is ingeperkt. Een bevoegdheid die bestaat op grond van hogere regelgeving, een wet, kan namelijk niet zomaar door lagere regelgeving, een algemene maatregel van bestuur, worden ingeperkt. De wet moet zelf die mogelijkheid bieden. Naar het oordeel van de Afdeling biedt de Vreemdelingenwet 2000 niet de mogelijkheid om de discretionaire bevoegdheid in te perken via het Vreemdelingenbesluit 2000. Dat blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de wet en de bedoeling van de wetgever. Omdat de minister nog altijd op basis van de Vreemdelingenwet 2000 de discretionaire bevoegdheid heeft, zal hij opnieuw moeten beoordelen of hij aanleiding ziet om de Iraakse man een verblijfsvergunning te verlenen wegens schrijnende omstandigheden. Als de minister beslist om opnieuw de aanvraag af te wijzen, mag hij niet volstaan met de opmerking dat hij geen discretionaire bevoegdheid heeft.
Bron: www.raadvanstate.nl