Het HvJ EU heeft in een arrest van 21 september 2023 prejudiciële vragen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beantwoord over de uitleg van de Europese Kwalificatierichtlijn. De Afdeling wilde weten hoe de Kwalificatierichtlijn het hebben van een politieke overtuiging beschermt en hoe het hebben van zo’n overtuiging moet worden onderzocht en beoordeeld.

Twee Soedanese vreemdelingen hebben in Nederland politieke activiteiten verricht. Zij vrezen dat zij mogelijk gevaar lopen als zij terug moeten naar Soedan en hebben daarom in Nederland asiel aangevraagd. De Staatssecretaris van JenV heeft deze aanvragen afgewezen, omdat hij vindt dat de politieke activiteiten niet zijn verricht vanuit een politieke overtuiging. Daarom worden zij volgens hem niet beschermd door de Europese Kwalificatierichtlijn.

Oordeel HvJ EU

In zijn arrest oordeelt het HvJ EU dat ook wanneer politieke overtuigingen voor het eerst worden geuit in het land waar asiel wordt aangevraagd, zij in aanmerking kunnen worden genomen bij de beoordeling van het vervolgingsgevaar voor de betrokkene bij terugkeer. Het HvJ EU verklaart voor recht:

  • Artikel 10, lid 1, onder e), en lid 2, van richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming
    moet aldus moet worden uitgelegd dat
    een opvatting, gedachte of mening van een verzoeker die nog niet negatief in de belangstelling staat van potentiële actoren van vervolging in zijn land van herkomst, reeds onder het begrip ‘politieke overtuiging’ kan vallen indien deze verzoeker verklaart die opvatting, gedachte of mening te hebben of te uiten. Dit loopt niet vooruit op de beoordeling van de gegrondheid van de vrees van de verzoeker voor vervolging wegens een dergelijke politieke overtuiging.
  • Artikel 4, leden 3 tot en met 5, van richtlijn 2011/95
    moet aldus moet worden uitgelegd dat
    de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij de beoordeling of de vrees van een verzoeker voor vervolging wegens zijn politieke overtuiging gegrond is, rekening moeten houden met het feit dat die overtuiging – vanwege de mate waarin deze wordt geuit of eventueel door die verzoeker verrichte activiteiten om die overtuiging te promoten – de negatieve belangstelling van potentiële actoren van vervolging in het land van herkomst van de verzoeker heeft gewekt of kan wekken. Het is echter niet vereist dat de betrokken overtuiging zo diepgeworteld is bij de verzoeker dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst het uiten ervan niet achterwege zou kunnen laten en zo het risico loopt slachtoffer te worden van daden van vervolging in de zin van artikel 9 van die richtlijn.

ECLI:EU:C:2023:688

Bron: www.raadvanstate.nl

Laatste nieuws