De samenleving heeft behoefte aan voortvarende en effectieve civiele procedures, waarbij essentieel is dat een zorgvuldige wijze van procesvoering en een behoorlijke vaststelling van de feiten plaatsvindt. Dit is alleen mogelijk als direct bij aanvang van de procedure zoveel mogelijk alle relevante informatie beschikbaar is. De belangrijkste verbeteringen van het bewijsrecht moeten dan ook worden gezocht in het tijdig en zo volledig mogelijk aanleveren van bewijsmateriaal door partijen, waar nodig onder regie van de rechter. Tijdig is in beginsel: bij de aanvang van de procedure. Dit betekent dat veel meer aandacht dient uit te gaan naar de bewijsgaring vóór de aanvang van de procedure, in plaats van naar (zoals nu vaak het geval is) bewijslevering tijdens de procedure. Dat laatste is vaak de oorzaak van complicaties en vertraging van de procedure. Dit is het centrale advies van de expertgroep modernisering bewijsrecht zoals neergelegd  in haar rapport ‘Modernisering burgerlijk bewijsrecht’ dat op 10 april 2017 aan minister Blok van Veiligheid en Justitie is aangeboden. 


In de afgelopen jaren is een discussie gevoerd over de wenselijkheid van een modernisering van het bewijsrecht in civiele procedures. Overwogen is om die modernisering mee te nemen in het programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak (KEI). Dat is niet gebeurd omdat de standpunten in de praktijk ten aanzien van de mogelijke aanpassing van het bewijsrecht sterk verdeeld zijn, voor de doelstellingen van het programma KEI wijziging van het bewijsrecht niet noodzakelijk is en discussies daarover tot vertraging van het wetsvoorstel zouden kunnen leiden. In 2014 is, op verzoek van de toenmalige minister van Veiligheid en Justitie de expertgroep, bestaande uit mr. A. Hammerstein, prof. mr. W.D.H. Asser en prof. mr. R.H. de Bock, begonnen aan een onderzoek naar de noodzaak en wenselijkheid van een herziening van het bewijsrecht. Directe aanleiding was de bespreking van het wetsvoorstel ter verbetering van het inzagerecht in de vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie. Er bleken zeer veel vragen te leven over het wetsvoorstel. Naar aanleiding hiervan heeft de minister de Tweede Kamer laten weten dat de regeling van het inzagerecht niet op zichzelf kan worden gezien, maar moet passen in de brede context van het bewijsrecht, dat volop in beweging is, zowel op nationaal als internationaal niveau. Een goede beantwoording van de vragen van de Kamercommissie was volgens de minister alleen mogelijk wanneer er eerst meer duidelijkheid is over deze ontwikkelingen op het terrein van het bewijsrecht. In afwachting van het rapport van de commissie is de behandeling van het wetsvoorstel stilgelegd.
 

Waarheidsvinding

Het bewijsrecht regelt het verzamelen en beoordelen van bewijs in een civiele procedure, die tot doel heeft een rechterlijke beslissing te verkrijgen in een geschil. 'Bewijs' beslaat in feite alle informatie die relevant kan zijn voor de rechterlijke beslissing. Het uiteindelijke doel van het bewijsrecht is mogelijk te maken dat de rechter op basis van een zo volledig en correct mogelijk vastgesteld feitencomplex, een juiste en rechtvaardige beslissing neemt. Daarmee kan het bewijsrecht niet los worden gezien van de in het civiele procesrecht geldende waarheids- en volledigheidsplicht (art. 21 Rv). Het belang van een zoveel mogelijk volledige en correcte vaststelling van de feiten is naar mening van de commissie zo groot, dat zij waarheidsvinding als een fundamenteel beginsel van procesrecht aanmerkt.
 

Informatieplichten

Van belang is verder dat partijen in een procedure de verplichting hebben om elkaar juiste en volledige informatie te verschaffen. Dit uitgangspunt gold al lange tijd, maar is bij de herziening van het civiele procesrecht in 2002 meer op de voorgrond komen te staan. Naast de waarheids- en volledigheidsplicht van partijen is de bewijsaandraagplicht ingevoerd. Met het oog op een volledige informatievoorziening is ook voorzien in een meer actieve rol van de rechter. Zo heeft de rechter de bevoegdheid gekregen om in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen te bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde bescheiden over te leggen.

Zowel de informatieplichten van partijen als de bevoegdheden van de rechter zijn opnieuw geëxpliciteerd in de vanaf 2017 in te voeren regels die zijn neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in het kader van het programma KEI. Zo is (wederom) bepaald dat partijen direct in hun processtukken alle relevante informatie moeten aandragen. Daarnaast is de actieve rol van de rechter nader vorm gegeven en versterkt, door hem een algemene 'regiefunctie' toe te kennen. Daarbij is met name te denken aan de wijze waarop de waarheidsvinding gestalte dient te krijgen, onder meer door het overleggen van stukken, het geven van bepaalde informatie of inlichtingen of het horen van getuigen.
 

Van minimalistisch naar volledig

Ondanks deze wettelijke plichten voor partijen en bevoegdheden voor de rechter kenmerkt de praktijk van het civiele proces zich nog steeds door een, traditioneel bepaalde, terughoudende en afwachtende opstelling van procespartijen. Zolang zij niet worden gedwongen, neigen partijen ertoe op het gebied van informatieverschaffing eerder minimalistisch dan volledig te zijn. Een dergelijke opstelling komt de efficiëntie van het civiele proces niet ten goede, omdat de voor een juiste beoordeling van de zaak vereiste informatieverschaffing pas gaandeweg de procedure, stap voor stap, plaatsvindt. De cultuur van afwachten kan bovendien leiden tot complicaties en vertraging van de procedure. Ook de civiele rechter benut zijn bevoegdheden om alle relevante informatie van partijen te verkrijgen lang niet altijd ten volle. Veel rechters lijken eveneens vast te zitten in een traditioneel bepaalde, terughoudende en ten opzichte van partijen afwachtende (lijdelijke) opstelling, waarbij het aan partijen wordt overgelaten te bepalen welke informatie in de procedure wordt ingebracht.

De expertgroep is van mening dat deze wijze van procesvoering niet meer voldoet aan de eisen van de tijd. De samenleving heeft behoefte aan voortvarende en effectieve civiele procedures, waarbij essentieel is dat een zorgvuldige wijze van procesvoering en een behoorlijke vaststelling van de feiten plaatsvindt. Dit is alleen mogelijk als direct bij aanvang van de procedure zoveel mogelijk alle relevante informatie beschikbaar is. De belangrijkste verbeteringen van het bewijsrecht moeten dan ook worden gezocht in het tijdig en zo volledig mogelijk aanleveren van bewijsmateriaal door partijen, waar nodig onder regie van de rechter. Tijdig is in beginsel: bij de aanvang van de procedure. Dit betekent dat veel meer aandacht dient uit te gaan naar de bewijsgaring vóór de aanvang van de procedure, in plaats van naar (zoals nu vaak het geval is) bewijslevering tijdens de procedure.

Om een voortvarend en effectief verloop van de civiele procedure mogelijk te maken, is het noodzakelijk dat zowel partijen als rechters een cultuuromslag maken. Gebleken is dat het niet genoeg is dat er wettelijke verplichtingen voor partijen en wettelijke bevoegdheden voor rechters zijn. Zowel partijen als rechters moeten óók overtuigd zijn van het belang van volledige informatieverschaffing in een vroegtijdig stadium van de procedure. Pas dan kan er een procespraktijk ontstaan, waarin het normaal is dat alle relevante informatie direct vanaf het begin van de procedure beschikbaar is voor zowel partijen als de rechter.

De kern van de aanbevelingen die in het advies van de expertgroep zijn neergelegd, is een dergelijke procespraktijk te realiseren. Naar de mening van de expertgroep is dit noodzakelijk om de civiele procedure toekomstbestendig te maken.

 

Laatste nieuws