De Hoge Raad heeft op 13 juni 2023 prejustitiële vragen beantwoordt over de inzet van ontsleutelde berichten van EncroChat en SkyECC. De Hoge Raad oordeelt dat de Nederlandse rechter erop mag vertrouwen dat de in Frankrijk ontsleutelde berichten uit gehackte cryptotelefoons rechtmatig zijn verkregen.

In de strafzaken waarover het in deze procedure gaat, heeft het Openbaar Ministerie (OM) bewijsmateriaal aangeleverd dat bestaat uit ontsleutelde cryptocommunicatie via cryptotelefoons. In deze procedure draait het om telefoons van de dienstverleners EncroChat en SkyECC. EncroChat en SkyECC maakten gebruik van servers die in Frankrijk stonden. Zowel in Frankrijk als in Nederland liepen strafrechtelijke onderzoeken naar deze dienstverleners en hun gebruikers. Beide landen zijn op enig moment gaan samenwerken en hebben daarom Joint Investigation Teams (JIT’s) opgericht. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat de servers waar EncroChat en SkyECC gebruik van maakten zijn gekraakt. Hierdoor hebben de Franse autoriteiten via deze servers live kunnen meelezen met de communicatie tussen de gebruikers van EncroChat- en SkyECC-telefoons. Frankrijk heeft de onderschepte communicatie vervolgens met Nederland gedeeld. Door de advocaten van de verdachten in de Nederlandse strafzaken is onder meer de vraag opgeworpen of de onderschepte gegevens in Frankrijk rechtmatig zijn verkregen en of de weergave hiervan betrouwbaar is. Als bezwaar is aangevoerd dat de verdediging geen inzage krijgt in de wijze waarop de gegevens zijn verkregen, mede omdat het in Frankrijk ingezette interceptiemiddel onder het Franse staatsgeheim valt. Het OM heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat uitgaat van het algemene vertrouwen in het rechtssysteem van de andere staat, nader onderzoek onnodig maakt. De rechtbank Noord-Nederland en de rechtbank Overijssel hebben vervolgens prejustitiële vragen gesteld of dit interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is.

Uitspraak Hoge Raad

Volgens de Hoge Raad is het interstatelijke vertrouwensbeginsel van toepassing. Dit betekent allereerst dat de beslissingen van de buitenlandse autoriteiten die aan het in het buitenland verrichte onderzoek ten grondslag liggen, door de rechter in de Nederlandse strafzaak moeten worden gerespecteerd. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat het onderzoek door de buitenlandse autoriteiten rechtmatig is verricht. Dit is alleen anders als in het buitenland definitief is komen vast te staan dat het daar verrichte onderzoek niet in overeenstemming met de geldende regels is verricht. De feitenrechter hoeft verder alleen aandacht te besteden aan de wijze waarop de resultaten van het in het buitenland verrichte onderzoek zijn verkregen, als die wijze van verkrijging van belang is voor de beoordeling of het gebruik voor het bewijs van die resultaten in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces. Tot slot neemt de rechter in de Nederlandse strafzaak tot uitgangspunt dat het onderzoek in het buitenland op zo’n wijze is verricht dat de resultaten daarvan betrouwbaar zijn. De Nederlandse rechter is alleen verplicht nader in te gaan op de betrouwbaarheid van de resultaten als - al dan niet naar aanleiding van wat de verdediging heeft aangevoerd - concrete aanwijzingen voor het tegendeel bestaan. Dit geldt ook als het onderzoek in JIT-verband is uitgevoerd. In de beantwoording van de vragen gaat de Hoge Raad verder in op de machtigingen die in deze zaken door het OM zijn gevraagd aan de rechter-commissaris. De Hoge Raad wijst erop dat door het vragen van die machtigingen, ook in gevallen waarin dat op grond van de wet niet verplicht is, waarborgen worden gecreëerd die van belang zijn voor de manier waarop data worden geselecteerd uit grote gegevensbestanden, voor de mogelijkheden om dat selectieproces te toetsen en voor de bescherming van de privacy van betrokken personen.

ECLI:NL:HR:2023:913

Bron: www.hogeraad.nl

Laatste nieuws