Nederlands Juristenblad 22
31 mei 2013
2013/5
Enkele belangrijke aspecten van bestuurdersaansprakelijkheid ex art. 6:162 BW belicht
Het Spaanse villa-arrest heeft heel wat beroering teweeggebracht. De Hoge Raad zou ten onrechte een nieuwe afzonderlijke categorie van bestuurdersaansprakelijkheid hebben gecreëerd waardoor het leerstuk van de bestuurdersaansprakelijkheid aan het schuiven zou zijn gebracht. Volgens auteur staat deze zaak echter in het teken van de aansprakelijkheid van een professioneel bemiddelaar in onroerend goed en dus niet in de sleutel van bestuurdersaansprakelijkheid. Waarom zou het oordeel dat onrechtmatig handelen van een bestuurder aan de vennootschap kan worden toegerekend op grond van het maatschappelijk verkeer, niet samen kunnen gaan met het oordeel dat de bestuurder in zijn hoedanigheid van professioneel bemiddelaar aansprakelijk is?
Een empirisch gefundeerde bespreking van mogelijke wijzigingen van de wrakingsprocedure
Deze bijdrage vat de belangrijkste gegevens en inzichten samen uit een empirisch onderzoek uit 2012 naar de wrakingsprocedure. De auteurs willen daarmee een meer op empirische gronden gefundeerde bijdrage aan de discussie over beperkende aanpassingen van de wrakingsprocedure leveren. Na het beschrijven van enkele ontwikkelingen in cijfers en de uitkomsten van hun jurisprudentie-onderzoek, geven de auteurs weer welke inzichten ze hebben opgedaan tijdens hun observaties van zittingen en interviews met advocaten en partijen. Die inzichten analyseren zij vervolgens in het licht van de theorie over procedurele rechtvaardigheid, die hen ook helpt bij het formuleren van kritische kanttekeningen bij de mogelijke aanpassingen.
Witwassen én ontnemen, een voedingsbodem voor onbegrip?
Over de verwarring rondom het bewijzen van het delict witwassen en het daarvan te onderscheiden vaststellen van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van de ontnemingsmaatregel
De methode die zeer goed gebruikt kan worden om de omvang van het wederrechtelijk verkregen vermogen te (doen) schatten, wordt door het OM (een enkele uitzondering daargelaten) al vrij snel als voldoende bewijs voor witwassen gebezigd, terwijl concrete feiten en omstandigheden hierbij niet in voldoende mate voorhanden zijn. Het daadwerkelijk rechercheren wordt hier kennelijk overgeslagen. Deze aanpak door het OM en (soms) overgenomen door de rechter in eerste aanleg is wel heel erg kort door de bocht, zo niet te kort. Daarbij wordt dikwijls onterecht het standpunt ingenomen dat het op de weg van de verdachte ligt aannemelijk te maken dat het (witwas)vermoeden ongegrond is.
Eerder verschenen
NJB 21 (2013)
24 mei 2013
NJB 20 (2013)
17 mei 2013
NJB 19 (2013)
10 mei 2013
NJB 18 (2013)
3 mei 2013
NJB 17 (2013)
26 april 2013