Willem-Alexander en zijn ‘uniform’

Het dragen van militaire uniformen door burgers is verboden. Toch draagt koning Willem-Alexander, die geen militair meer is, bij gelegenheid een militair uniform. Dat het monarchale staatshoofd wel een uniform draagt maar geen militair is en dus ook niet aan het hoofd van de strijdkrachten staat is uniek in Europa en juridisch niet nodig.

Op grond van artikel 196 en 435c Wetboek van Strafrecht (Sr) is het dragen van militaire uniformen door burgers niet toegestaan. De ‘eerste burger’ van Nederland, koning Willem-Alexander, is geen militair maar bij gelegenheden zoals op de jaarlijks terugkerende veteranendag toch uniformdragend. Omdat de koning samen met de ministers de regering vormt zou hij geen militair meer kunnen zijn en is er voor hem een speciale regeling in het leven geroepen.1 Dat het monarchale staatshoofd wel een uniform draagt maar geen militair is en dus ook niet aan het hoofd van de strijdkrachten staat is echter uniek in Europa en mijns inziens juridisch niet nodig.

Zoals toentertijd iedere Nederlandse man ouder dan zeventien jaar die voldeed aan de keuringsvoorwaarden vervulde ook Willem-Alexander zijn dienstplicht, en wel van 1985 tot en met 1987 bij de Koninklijke Marine. Later volgde hij tevens een vliegeniersopleiding bij het 334e squadron van de Koninklijke Luchtmacht waar hij op 2 november 1993 zijn groot militair vliegbrevet haalde. Hij was in totaal gedurende een kleine 28 jaar in dienst als reserveofficier van Koninklijke Marine, laatstelijk in de rang van Commandeur.2 Als reserveofficier was hij slechts in werkelijke dienst zolang hij een – in zijn geval ceremoniële – militaire functie uitoefende en als zodanig feitelijk onder de wapenen was, hij was dus geen continu actief dienend militair.3 Alvorens hij werd ingehuldigd bij de troonswisseling op 30 april 2013 was reeds besloten dat hij in zijn toenmalige rang ontslag zou worden verleend maar na zijn inhuldiging als koning wel een uniform zou blijven dragen. Bij Koninklijk Besluit (hierna: het KB) is toen bepaald dat de koning geen militair meer is maar wel bij daarvoor in aanmerking komende gelegenheden gekleed is in een uniform zonder rangonderscheidingsteken, waarbij dit uniform verder gelijk is aan dat van een vlag- of opperofficier.4 De toenmalige kroonprins zelf gaf voor deze regeling middels het KB een enigszins summiere argumentatie: ‘Aangezien de Koning behoort tot de Nederlandse regering, kan ik geen actief dienend militair meer zijn’, zo stelt de Kroonprins.

‘Ik neem daarom ontslag, maar blijf straks als Koning mijn trots voor en verbondenheid met de Nederlandse krijgsmacht uitdragen.’5

Deze verklaring roept echter nogal wat vragen op. Tot aan de majeure grondwetswijziging van 1983 was in artikel 59 Grondwet bepaald:

‘De Koning heeft het oppergezag over de vloten en legers.’6

Niemand zal echter beweren dat koningin Beatrix daarvoor zelfstandig het leger in kon zetten, al sinds de grondwetswijzing van 1848 waren immers de ministers verantwoordelijk voor het beleid en niet de koning. Sterker nog, Nederland is een van de founding fathers van de NAVO in 1949. Sindsdien berust het oppergezag over de strijdkrachten zelfs niet meer in alle gevallen bij de Nederlandse regering. Dat een louter ceremoniële rol van de koning als (opper)militair in strijd zou komen met zijn thans vrijwel volledige ceremoniële rol in de regering lijkt dan ook gezocht.7 Ook ten opzichte van de andere Europese monarchen neemt Willem-Alexander een aparte plaats in als koning zonder rang maar met uniform. De Belgische koning is opperbevelhebber en generaal, de Zweedse koning Carl Gustaf is admiraal. Koning Harald van Noorwegen is als viersterrengeneraal de opperbevelhebber. De Deense koningin Margrethe is erekolonel van twee regimenten en formeel ook opperbevelhebber van de strijdkrachten. Groothertog Henri van Luxemburg is opperbevelhebber, de Engelse koningin Elizabeth is hoofd van de strijdkrachten en opperbevelhebber. In de Spaanse grondwet staat dat het staatshoofd kapitein-generaal en opperbevelhebber is. In al deze Europese constitutionele monarchieën gaat het om eretitels en het uitoefenen van een ceremoniële rol, regering en parlement gaan over de inzet van de krijgsmacht, in geen van deze landen levert deze positionering (juridische) problemen op.

Voor de toepassing van het humanitair oorlogsrecht maakt de demilitarisering van de koning ook niet uit.

Middels het dragen van een uniform is de militair te onderscheiden van de burgerbevolking, hetgeen essentieel is voor de toepasselijkheid van het oorlogsrecht. Alhoewel artikel 52 van het eerste aanvullend protocol bij de Conventies van Genève spreekt van objecten als mogelijk militair doelwit moge duidelijk zijn dat ook het personeel van vijandelijke strijdkrachten een legitiem militair doelwit vormt. Naast een legitiem doel moet er ook nog sprake zijn van een militaire noodzaak in de vorm van een te behalen militair voordeel om de aanval op het doel te kunnen rechtvaardigen. Willem-Alexander is reeds staatshoofd van het Koninkrijk der Nederlanden en zou uit dien hoofde dus potentieel een legitiem doelwit kunnen vormen. Maar omdat het hier een ceremoniële rol betreft en de koning ook geen militaire bevoegdheden heeft zal daar toch niet snel sprake van zijn, temeer daar elk mogelijk militair voordeel ontbreekt. Daarbij komt nog dat het krachtens het oorlogsrecht aan partijen zelf is om hun strijdkrachten in te richten naar nationaal recht.8 Of Willem- Alexander als militair een militair uniform draagt of als burger een militair uniform maakt voor de voorafgaande toets dus niet uit.

Voorts is in het KB duidelijk bepaald dat het uniform van de koning geen rangonderscheidingsteken heeft. Een uniform zonder rangonderscheidingsteken is echter als een priester in kostuum zonder collaar.9 In strijd met de bepaling van het KB zijn er in de Tenuevoorschriften krijgsmacht toch pseudo rangonderscheidingstekens voor de koning opgenomen die sterke gelijkenis vertonen met de rang van generaal. Voor bijvoorbeeld de luchtmacht heeft het rangonderscheidingsteken voor de koning een dubbele brede galon waarbij het rangonderscheidingsteken voor generaal een enkele brede galon betreft, naast de invoering van een officieus rangonderscheidingsteken wordt zo ook nog eens een bepaalde hiërarchie gesuggereerd.10 Het is daarnaast de vraag hoe het KB zich verhoudt tot artikel 196 en 435c Sr, waarin het dragen van militaire uniformen door burgers niet is toegestaan, kan daar met een KB van worden afgeweken? En valt de koning onder het militair tuchtrecht ex artikel 3 lid 2 Wet militair tuchtrecht wanneer hij in uniform gekleed gaat?

Op het oog zijn er twee mogelijke oplossingen waardoor de koning zijn uniform kan blijven dragen en dit ook een betere juridische onderbouwing dan het KB heeft. Ten eerste kan het ceremonieel opperbevelhebberschap terugkeren in de grondwet, dit is echter een langdurig proces waar gezien de eerdere afschaffing ook geen politieke steun voor te verwachten valt. Ten tweede heeft de koning op basis van zijn langdurige dienst als reserveofficier recht op het dragen van het uniform. In artikel 12f Militaire Ambtenarenwet is bepaald dat gewezen militairen na ten minste vijftien jaar dienst te hebben gedaan de status van militair behouden ten aanzien van door de minister te bepalen voorrechten. Een van deze voorrechten geeft op basis van artikel 2 sub b Regeling statusvoorrechten gewezen militairen het draagrecht van het uniform. Probleem hier wel is dat de koning dan gerechtigd is tot de rang die hij voor het ontslag had, en hij zou dan militairen met een hogere rang voor zich moeten dulden. Misschien zou het beter zijn als de koning voortaan zonder uniform door het leven gaat. Dit past beter bij het voorgestane moderne koningschap en een geknutselde juridische legitimatie van de uniformdracht kan dan ook achterwege blijven.11

 

Deze Opinie is verschenen in NJB 2022/961, afl. 16. Mr. R.P.J. Ritsema is promovendus aan de Universiteit Maastricht en Onderluitenant van het vliegwezen (Belgian Air Force).

 

Afbeelding: FelixMittermeier via Pixabay


Noten:

  1. KB van 24 april 2013, nr. BS/2013012057 (Stb. 2013, 178).
  2. Commandeur is de eerste vlagofficiersrang (opperofficiersrang genoemd bij de andere krijgsmachtonderdelen) bij de Koninklijke Marine, de laagste van de vier generaalsrangen (‘één ster’).
  3. Art. 1 lid 1 sub b 2 Militaire Ambtenarenwet 1931. Zie voor de rechtspositie van de reservemilitair uitgebreid: N. Hummel, De bijzondere rechtspositie van de militair (diss. Amsterdam VU), Weert: Celsus juridische uitgeverij 2020, p. 120-124.
  4. KB van 24 april 2013, nr. BS/2013012057 (Stb. 2013, 178).
  5. Ministerie van Defensie, defensiekrant 7 maart 2013. Zie ook het persbericht ‘Nieuwe militaire status Koning’ van de Rijksvoorlichtingsdienst: koninklijkhuis.nl/actueel/nieuws/2013/03/07/nieuwe-militaire-status-koning .
  6. Sindsdien is in lid 2 van art. 97 Gw bepaald dat ‘De regering heeft het oppergezag over de krijgsmacht. Deze grondwetswijziging is ook van belang voor een andere historische rol van de monarch bij het leger, te weten de aanstelling, bevordering en het ontslag van officieren, dit geschiedt van oudsher bij Koninklijk Besluit. Onderofficieren en soldaten worden aangesteld, bevordert en ontslagen door de Minister van Defensie. Zie de artikelen 4, 24 en 38 van het Algemeen militair ambtenarenreglement. Bij Besluit van 7 november 1995, houdende wijziging van het Algemeen militair ambtenarenreglement in verband met het verminderen van het aantal bij koninklijk besluit te nemen bevorderingsbesluiten, is het benoemen van officieren bij Koninklijk Besluit al teruggebracht tot de eerste bevordering tot officier, en daarna pas weer bij de bevordering tot vlag- of opperofficier of een hogere rang, omdat er volgens de Staatssecretaris van Defensie J. C. Gmelich Meijling sprake was van een: ‘verzwaring van de administratieve werklast’ door een vernieuwing in het personeelsbeleid. Gezien de grondwetswijziging van 1983 en het in dit artikel besproken KB van 24 april 2013 is de historische legitimatie voor de benoemingspraktijk van officieren weggevallen en lijkt aanstelling en bevordering door de minister van Defensie dan ook meer aangewezen.
  7. Overigens, wanneer men dit incompatibiliteitsargument van de regering au sérieux neemt, dan zijn de andere (ere-)functies die Willem-Alexander uitoefent ook moeilijk te verdedigen. Is bijvoorbeeld het voorzitterschap van de Raad van State dan wel mogelijk?
  8. Fleck (red.), The handbook of humanitarian law, Oxford: Oxford University Press 2013, p. 85-87.
  9. Het collaar, ook wel priesterboord genoemd, is een witte staande boord die de kraag vormt van de dagelijkse kledij van katholieke geestelijken. Terzijde, van oudsher zijn er ook geestelijke verzorgers in dienst van het Ministerie van Defensie, geestelijk verzorgers zijn in rang gelijkgesteld aan de rangen kapitein, majoor of luitenant-kolonel. De hoofden van dienst van de geestelijk verzorgers zijn in rang gelijkgesteld aan kolonel.
  10. Koninklijke Luchtmacht, Handboek Tenuen, ’s-Gravenhage: Ministerie van Defensie 2019, p. 135.
  11. Het is ook niet te verwachten dat de kroonprinses na de inhuldiging uniformdragend zal worden; zij heeft geen militair opleiding genoten en de eerdere Nederlandse koninginnen droegen ook geen uniform. Ter vergelijking met België, tijdens kroonprinses Amalia’s tussenjaar volgde de Belgische kroonprinses Elisabeth een intensieve eenjarige officiersopleiding aan Koninklijke Militaire School te Brussel.
Over de auteur(s)