Sinds kort woedt binnen de advocatuur opnieuw een discussie over het al dan niet (willen) verlenen van rechtsbijstand aan bepaalde typen cliënten. Ging de discussie enkele jaren geleden over het boycotten van Russische cliënten vanwege de inval in Oekraïne, thans gaat het om de vraag hoe een initiatief van een (groot) aantal juristen om niet langer voor fossiele belangen te (willen) werken moet worden gewaardeerd.
Grofweg kunnen binnen de thans gevoerde discussie twee stromingen worden onderscheiden: zij die menen dat het door een advocaat uitsluiten van categorieën cliënten (zoals fossiele bedrijven) niet past binnen een rechtsstaat en zij die menen dat het verlenen van (rechts-)bijstand aan grote uitstoters ‘misdadig’ is en dat het een misdaad tegen de menselijkheid is om als advocaat bij te dragen aan het vernietigen van een dragelijk menselijk bestaan op onze planeet’.1
Stibbe-advocaat Doorenbos schreef over het initiatief dat het wat hem betreft helemaal prima is dat advocaten voor zichzelf beslissen welke cliënten zij wel en niet (wensen te) bedienen, maar dat het (kort gezegd) niet oké is om advocaten die besluiten deze cliënten wel te bedienen, weg te zetten als advocaten die niet (willen) deugen.2
Soeharno kwam enkele jaren geleden – in de context van de discussie over het al dan niet verlenen van bijstand aan Russische cliënten – tot eenzelfde conclusie.3 De initiatiefnemers zien dat anders. Zij menen dat de oproep om zich aan te sluiten bij het fossil free initiatief niet in strijd is met het recht op rechtsbijstand, nu fossiele bedrijven – anders dan burgers en ngo’s – als zodanig veel toegang hebben tot het recht en kennelijk niet de verwachting is dat zij dat ooit niet zullen hebben. Dat laatste lijkt evenwel precies het streven van de initiatiefnemers te zijn. Dat volgt niet in de laatste plaats uit de met het initiatief gepaard gaande opmerking dat de fossiele industrie de planeet vervuilt, de mensenrechten schendt, politici en burgers al decennia misleidt en dat de juridische sector hieraan meewerkt door olie- en gasbedrijven te adviseren en te vertegenwoordigen in de rechtszaal.4 Daar kan en mag een advocaat zich niet voor lenen: dat is – in ieder geval blijkens uitlatingen van een aantal ondertekenaars van het initiatief in het FD – een no brainer.
Bij de beëdiging belooft een advocaat geen zaak te zullen aanraden of verdedigen die zij in gemoede niet gelooft rechtvaardig te zijn. Wat voor zaken dat zijn, zal voor elke advocaat anders zijn. Die keuze is aldus aan de individuele advocaat. Tegelijkertijd kan men er op basis van diezelfde grondslag nauwelijks bezwaar tegen hebben dat advocaten die allemaal dezelfde keuze maken, zich daartoe verenigen, althans (in ieder geval) een verklaring ondertekenen, inhoudende wat zij (niet) willen. Dat de initiatiefnemers daarbij kennelijk de noodzaak voelen om zich in sterke bewoordingen af te zetten tegen (onder meer) advocaten die doen wat zij niet (meer) willen doen, is wellicht vooral het gevolg van publicitaire gretigheid, die marketingtechnisch gezien voor een zekere disbalans en ‘overpricing’ van het initiatief heeft gezorgd. Dat andere advocaten zich daaraan storen, is dan mooi meegenomen.
In het meesterlijke toneelstuk ‘de zaak Shell’ schuift elke spreker de verantwoordelijkheid voor klimaatverandering van zich af, wijzend op de andere mens of het collectief van mensen en het gemankeerde kompas van die ander(en). Bij jezelf beginnen is (ook) tegen die achtergrond een buitengewoon goed idee.
Het beroep van advocaat komt echter wel met verantwoordelijkheden. Zo dienen advocaten zich in de uitoefening van hun beroep niet alleen onafhankelijk op te stellen jegens de cliënt, maar dienen zij volgens de Gedragsregels van advocaten – voorheen de Ereregels geheten – in het belang van de rechtzoekenden en van de advocatuur in het algemeen voorts te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Daarin past het niet om andere advocaten af te schilderen als misdadigers, facilitators van misdrijven tegen de menselijkheid en/of medeplichtig aan de grootschalige schending van mensenrechten. In de woorden van Soeharno: ‘Juist juristen – bij de academie, de overheid of de balie – zouden […] moeten begrijpen dat de advocatuur nu eenmaal op aarde is om bijstand te verlenen aan juist diegene die onder vuur ligt. In een rechtsstaat als de onze komt het eropaan om niet óók de advocaat onder vuur te nemen voor het enkele feit van het verlenen van die bijstand.’ Fruin, de grondlegger van de Ereregels, noemde die regels in 1920 het kostbaarste bezit van de advocatuur.5 Met de nadien gevolgde naamswijziging is de eer kennelijk niet alleen uit de naam verdwenen.
De NRC verhaalde recent over een geheel ander kompas: een kompas voor mensen met dementie. Het is een rond instrument, acht centimeter in diameter, met een roze naald op een witte wijzerplaat, die altijd naar huis wijst.6 Het bevat ook een sensor die gevoelig is voor gedraai: ‘keer je het om in je hand, dan veert de pijl terug in de juiste richting’. Het is volgens de instanties die zich erover hebben gebogen niet stigmatiserend en makkelijk in gebruik. Wat een uitvinding.
Dit Vooraf is gepubliceerd in NJB 2025/2611, afl. 36
Afbeelding: ©istock
Voetnoten
1 Zie FD 24 oktober 2025, ‘Ruim 100 Nederlandse juristen en advocaten weigeren voor fossiele industrie te werken’.
3 J. Soeharno, Moet een ‘goede’ advocaat ‘foute’ zaken weigeren? Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging, 2022 (4), 103-112.
6 NRC 10 november 2025, ‘Ja, hij heeft dementie en ja, hij verdwaalde al eens. En toch vindt hij altijd zijn huis terug’.