
Waar is de tijd gebleven waarin het eerste Vooraf na de zomer(vakantie) gewoon ‘Komkommertijd’ kon heten (Drion, NJB 2009/1407)? Die titel zou nu ongepast of in ieder geval uiterst cynisch zijn. Een in vele opzichten hete zomer ligt achter ons en wat voor de boeg ligt, liegt er ook niet om. Het zijn ongekende tijden, waarin we ons ook op onbekend terrein moeten begeven.
De extreme temperaturen in Zuid-Europa en de onvoorstelbare natuurbranden liggen vers in het geheugen. Steeds meer vakantiegangers mijden het Zuiden en ‘ontdekken’ daarbij Scandinavië, het VK of ‘de Alpen’. Niet alleen golfstromen veranderen zo van richting door klimaatverandering. Afgelopen week nog haalde alarmerend (what’s new?), nota bene Nederlands, onderzoek het nieuws: mogelijk al in 2060 kan de ‘AMOC’ (de stroming die warm water door de Atlantische Oceaan naar West-Europa voert) stilvallen, met desastreuze gevolgen zowel voor het noordelijk (afkoeling, verdroging, verhoging zeewaterspiegel) als het zuidelijk halfrond (extra opwarming). Het goede nieuws zou zijn dat we dit kantelpunt met verstandig beleid nog steeds kunnen vermijden… Ik weersta de verleiding om cynisch te worden (in de (geo)politieke werkelijkheid landen verstandige beleidsadviezen op dit vlak niet bepaald in vruchtbare aarde) en stip juist een lichtpuntje aan. Eerder deze zomer gaf ‘het recht’ immers nog een impuls. Het Internationaal Gerechtshof sprak zich in zijn advies van 23 juli, n.a.v. een adviesaanvraag van de Algemene Vergadering van de VN, uitgelokt door eilandengroep Vanuatu en gesteund door meer dan 130 landen, voor het eerst uit over de juridische verplichtingen van staten op het gebied van klimaatverandering. In zijn klare taal: het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu is een mensenrecht en staten zijn onder internationaal recht verplicht klimaatverandering aan te pakken en mensenrechten te beschermen. Dat betekent onder meer het beperken van uitstoot, het nemen van aanpassingsmaatregelen, het voorkomen van ernstige schade aan mens (denk ook aan toekomstige generaties) en milieu en, waar nodig, het herstellen daarvan. Natuurlijk valt er veel meer over te zeggen en te vragen, maar de afdronk is dat stilzitten geen optie is. Actie!
Ook hier ligt cynisme op de loer. Ja, ik weet dat de internationale gemeenschap, onder druk van olieproducerende landen en olie-industrie, deze zomer niet eens tot een zinvol plastics-akkoord kon komen, maar het IGH-advies blijft een lichtpuntje, nota bene vanuit het internationale recht, dat zich verder – ‘Oekraïne’ en ‘Gaza’ leveren overweldigend bewijs – in deze tijden toch vooral tandeloos toont. Voor serieuze beweging op die fronten blijken we volledig afhankelijk van ordinaire machtspolitiek en het kussen van de ring van een leider die alleen quid pro quo verstaat en die hardop de ‘vredes’ telt die hij al heeft gesticht. Is het dan toch de sterkste die bepaalt wat ‘recht’ is? De sterkste die met zijn sancties het werk van het Internationaal Strafhof (en het leven van medewerkers van deze rechterlijke instantie) onmogelijk maakt en schaamteloos van andere landen eist dat zij ‘heksenjachten’ tegen zijn geestverwanten (Bolsonaro, Netanyahu) staken.
De geopolitieke werkelijkheid (aanvallen op Gaza-Stad, hongersnood, doden van journalisten, plannen voor nieuwe nederzettingen op de bezette Westelijke Jordaanoever die het idee van een Palestijnse staat moeten begraven) bepaalt ook die op het Binnenhof. Ook hier beleven we ongekende tijden – hier wordt staatsrechtgeschiedenis geschreven – en betreden we onbekend terrein: nadat minister Veldkamp de handdoek in de ring gooide, viel met het vertrek in zijn kielzog van de overige NSC-bewindspersonen het kabinet-Schoof voor de tweede keer. Leiders van VVD en BBB, bij de grote dossiers weinig behulpzaam gebleken, roepen om het hardst dat zij nog steeds (wél) ‘hun verantwoordelijkheid’ nemen: ‘als het erop aankomt, leveren wij’. Het is, ik houd mijn cynisme niet langer binnen, een zwakke echo van de start van dit kabinet. Hoop, lef en trots!, weet u nog? Ruzie, patstelling, stilstand en achteruitgang!, dekt de lading beter. De woorden van de VVD- en BBB-leiders boezemen daarom bitter weinig vertrouwen in. Zij gaan samen met Schoof proberen een rompkabinet in de lucht te houden dat zo moeilijk kan heten, omdat nog maar twee van de vier oorspronkelijke partijen betrokken zijn en het restant kan rekenen op slechts 32 zetels (en er volgens de jongste peilingen eigenlijk nog maar 19 verdient). Het voorstel van D66 om te komen tot een kabinet van nationale eenheid heeft het niet gehaald en de bereidheid van andere partijen om voor zo lang als dat nodig is (verkiezingen en formatie) ervaren bewindslieden te leveren om het kabinet op sterkte te brengen bleek ook minimaal. Dat betekent dat wij het moeten doen met een kabinet dat werkelijk voor alles steun moet zien te verkrijgen en zo, zeker in verkiezingstijd, een speelbal dreigt te worden van partijen die weliswaar met de mond belijden ‘constructief’ te zijn ‘in het landsbelang’ en aankondigen ieder ‘goed voorstel’ serieus te benaderen, maar die vooral zullen willen ‘scoren’ op de terreinen waaraan hun achterban het meeste belang hecht. En daarin zijn ze bereid ver te gaan, zo liet Wilders zien na de vreselijke gebeurtenissen in Amsterdam en zo toont ook de BBB in haar verkiezingsprogramma door niet alleen de Woo, maar ook de NVWA en de Raad van State op de korrel te nemen. Het eigenbelang nog steeds voorop? Het heeft er alle schijn van. In een sterke analyse in NRC, (niet?) toevallig verschenen de dag na de tweede val van ‘Schoof’, dringt Meeus erop aan in verkiezingstijd het vermogen tot samenwerking van partijen en hun leiders te testen. Samenwerken, elkaar wat gunnen, daar valt veel te winnen. In het landsbelang. Voor een aantal hoofdrolspelers wordt dat een ontdekkingsreis. Terra incognita.
Dit Vooraf is gepubliceerd in NJB 2025/1996, afl. 26
Afbeelding: ©istock