
In de bundel 'This explains everything' wijst de neurowetenschapper David Eagleman erop dat het brein zich onderscheidt van een uit losse onderdelen bestaande computer doordat het diverse elkaar overlappende en ook tegensprekende manieren bevat om met de wereld om te gaan. Hij vergelijkt het brein met een systeem waarin diverse partijen elkaar beconcurreren bij het oplossen van een probleem.
Zo is te begrijpen dat we ook boos op onszelf kunnen zijn vanwege een impulsieve stommiteit of ons juist kunnen beheersen ondanks geweldige lust om iets te doen.1
De betekenis van de inzichten van de neurowetenschappen voor het recht kwam de afgelopen jaren vooral aan de orde naar aanleiding van het werk van Dick Swaab en Victor Lamme over de vrije wil – twee neurowetenschappers die zich overigens heel wat deterministischer opstellen dan veel van hun collega’s (zoals Antonio Damasio en Marc Slors). Wat er van die intern neurowetenschappelijke debatten ook zij, inmiddels is wel gebleken dat recht en neurowetenschappen een verschillende logica hebben. Het toerekenen van wil en verantwoordelijkheid zoals juristen dat doen is immers een maatschappelijke functionaliteit die niet noodzakelijk kennis vergt van de manier waarop het brein komt tot de wil zoals die wordt ervaren door de individuele mens. Zelfs de psychotische man in Tolbert die twee kleine kinderen doodde omdat hij de duivel in hen zag, handelde volgens de juridische logica opzettelijk. Dat inzichten in de werking van het brein van belang kunnen zijn bij het oordeel over toerekeningsvatbaarheid doet aan de diepe kloof tussen beide kennisvelden niet af.
Toch zou het onverstandig zijn als de jurist niet – net als de econoom – enige afstand zou nemen van het al te rationele mensbeeld. De neurowetenschappen doordringen ons ervan dat het menselijk handelen slechts in beperkte mate wordt gedreven door een rationeel willen en weten. Het systeem van tegenspraak binnen het brein werkt soms niet en is in ieder geval te manipuleren. ‘Keuze-architecten’ maken gebruik van het besef dat het menselijk gedrag niet alleen is te beïnvloeden door straf en belastingverhoging, maar ook door ‘nudges’ die de keuzevrijheid op zich respecteren. Rechters zouden rekening moeten houden met de beperkingen van het rationele mensbeeld, al was het maar – in het strafrecht – bij de beslissing over de strafmaat. Hoe dat moet is een vraag waar kinderrechters zich bij herhaling over buigen: licht verstandelijk gehandicapte en zwak begaafde jongeren (met een IQ tussen 50-85) zijn goed voor 30-50% van de jeugdzaken.2 Het is slechts een voorbeeld. De neurowetenschappen wijzen ook op harde, fysieke oorzaken (farmaceutica, trauma’s e.d.) die ons gedrag beïnvloeden.
Meer kennis en inzicht in de werking van het brein kunnen bijdragen aan meer kennis en inzicht in de mens die zich moet verantwoorden voor de rechter. Wat dat betreft kunnen we terugdenken aan de periode rond 1900. Het is niet zo dat Lombroso’s gedachte toen algemeen werd aanvaard dat de geboren misdadiger is te herkennen aan een wijkend voorhoofd en kleine oorlellen. Maar in meer algemene zin was de idee van de geboren misdadiger wel degelijk van invloed, al was het maar als stimulans om het klassieke strafrecht aan te vullen met noties die een vrucht waren van empirisch-wetenschappelijke inzichten. Eerst betekende dit misschien dat het strafrecht wat humaner werd omdat de empirische wetenschappen de notie meegaven dat wij allemaal minder vrij en autonoom zijn dan de klassieke rechtsgeleerde tot uitgangspunt neemt. Later betekende het echter dat de empirische wetenschappen veeleer bijdroegen aan een verharding, omdat onder het mom van preventie vergaande maatregelen werden genomen. Ik kan me voorstellen dat we nu, 120 jaar later, aan de vooravond staan van een vergelijkbare ontwikkeling. Met een nogal klassieke manier van denken – waarbij mensen ter verantwoording worden geroepen voor wat ze hebben gedaan onder de aanname van hun vrije wil dienaangaande – is ons strafrecht de afgelopen jaren steeds strenger geworden. De neurowetenschappen dragen bij aan het besef dat mensen niet zo vrij zijn als in rechte wordt verondersteld en dat sommigen minder dan anderen meester zijn over hun lot. Denk maar aan een jonge dader met een IQ van 65 die er zo verraderlijk gewoon uitziet.
Diezelfde neurowetenschappen dragen ook nieuwe mogelijkheden in zich om de gevolgen van ongelukken (letsel) te bepalen en om mensen die kennelijk niet goed functioneren te behandelen. Dat laatste kan een zegen voor ze zijn, omdat aldus de mogelijkheid ontstaat om terug te keren in de vrije samenleving. Maar de jurist mag niet vergeten dat dan ook de vraag rijst hoever we met dergelijke behandelingen mogen gaan. Blijven we de betreffende mensen wel respecteren als vrije, autonome subjecten? Hoe vrij is de gedetineerde zedendelinkwent die instemt met chemische castratie als voorwaarde voor proefverlof? Hoe vrij is de zwakbegaafde die wordt voorgesteld medicijnen te slikken om zijn agressie te temperen als voorwaarde voor een voorwaardelijke straf? Ik huiver bij de gedachte alleen. Maar tegelijk ben ik gefascineerd door de in beginsel ook voor de betrokkenen schitterende resultaten die bijvoorbeeld met Deep Brain Stimulation worden bereikt.
Zo bezien is het verkeerd om aan het belang van de neurowetenschappelijke inzichten voorbij te gaan aan de hand van abstracte stellingen over de vrije wil. Die neurowetenschappen bieden in de praktijk van de rechtstaat kansen, maar ook risico’s die juristen niet moeten negeren.
In aflevering 45 van het NJB heeft een gastredactie bestaande uit C.H. de Kogel, G.P. van de Beek, F.L. Leeuw, G. Meynen & E.J.C.M. Westgeest een aantal bijdragen verzameld die inzicht geven in de huidige stand van de neurowetenschappen. Het zijn zakelijke, informatieve bijdragen waarbij ernaar wordt gestreefd ‘neuromythes’ en serieuze ‘evidence-based’ informatie uit elkaar te houden. De redactie van het NJB meent dat de auteurs voorbeeldig in dat streven zijn geslaagd.
Dit Vooraf is verschenen in NJB 2013/2611, afl. 45, p. 3129.
1. John Brockman (ed.), This explains everything, New York: Harpers 2013
2. M. Teeuwen, Verraderlijk gewoon, Amsterdam: SWP 2012.