Partijverbod: geen goed idee

Een aanbeveling van de Staatscommissie parlementair stelsel die nog te weinig aandacht heeft gekregen betreft het wettelijk gaan regelen van een partijverbod. De Staatscommissie ziet het al helemaal voor zich; en heeft ervoor een ‘escalatieladder’ opgesteld. 

Stap 1 daarin is strafrechtelijke vervolging van voorlieden van een partij. Stap 2 bestaat uit bestuurlijke maatregelen, zoals (tijdelijke) stopzetting van faciliteiten als overheidssubsidies en zendtijd via de publieke omroep en (tijdelijke) uitsluiting van verkiezingen. Stap 3 ten slotte zou – als sprake is van ‘naderend gevaar’ – het eigenlijke, door een rechter op te leggen verbod zijn. Dit is een forse inperking van het grondrecht met betrekking tot het kiesrecht. Er moeten de nodige kanttekeningen bij worden geplaatst.

Bij stap 1 noemt de Staatscommissie als voorbeeld strafbare feiten als opruien, haatzaaien of aanzetten tot geweld. Dat zijn echter slechts een paar aspecten van waar het de Staatscommissie om gaat: partijen die de democratische rechtsstaat willen ondermijnen of vernietigen. Er is dan ook niet veel fantasie voor nodig om te bedenken dat dit de opmaat kan zijn naar het creëren van nieuwe, vergaande strafbare feiten waarin het ‘oogmerk’ van de dader centraal zal staan. En die strafbaarstellingen zullen onvermijdelijk minder duidelijkheid (‘Bestimmtheit’) bieden dan bij een zo ingrijpend strafwetsartikel wenselijk is.

Daarbij zit het probleem niet zozeer bij de democratische pijler van de democratische rechtsstaat, als wel bij de rechtsstatelijke. De Staatscommissie komt bij het concretiseren daarvan niet veel verder dan het legaliteitsbeginsel, de grondrechten en de onafhankelijke rechter.

Maar hoe toon je aan dat de doelstellingen en het feitelijk handelen van een partij een bedreiging inhouden van deze grondbeginselen? In Duitsland lukte het niet om de neonazistische NPD verboden te krijgen. Bovendien strijden partijen niet altijd met open vizier. Er bestaat in ons land een partij die aardig verborgen weet te houden dat zij de doodstraf wil invoeren (en gelet op Leviticus 20:13 en Romeinen 1:26-27 waarschijnlijk óók dat die straf aan homo’s moet worden opgelegd). Nu is dat een partij die qua kiezerspotentieel niet snel een concreet gevaar op zal leveren. Maar partijen kunnen ook best wél zo’n potentieel hebben maar liever wachten tot zij voldoende politieke macht hebben, voordat zij openlijk gaan knagen aan de grondbeginselen van de democratische rechtsstaat.

In stap 2 voert de Staatscommissie bijna terloops de uitsluiting van een partij van verkiezingen ten tonele. Als gevolg van het ‘naderend gevaar’-criterium mag aangenomen worden dat daartoe ook nog vlak voor verkiezingen door een bestuursorgaan – de Kiesraad? de Minister van BZK? – kan worden besloten. Probeer u eens voor te stellen wat een maatschappelijk beroering dat met zich mee zal brengen, hoe haastig de rechtsbescherming zal moeten worden afgewikkeld en hoe dit alles de verkiezingen kan beïnvloeden.

De Staatscommissie is zich er wel van bewust, dat een partijverbod een uiterste middel is. Maar zij vraagt zich onvoldoende af, of er wellicht een minder ingrijpend (en effectiever) middel is om de democratische rechtsstaat te beschermen. Dat is er: alle vereiste waarborgen opnemen in de Grondwet. Dan wordt, dankzij de vereiste meerderheid van twee derde voor wijziging daarvan, een behoorlijke dam opgeworpen tegen het aantasten van de democratische rechtsstaat. Maar dat heeft de Staatscommissie niet willen aanbevelen.

De Staatscommissie had moeten onderzoeken of alle grondbeginselen van de democratische rechtsstaat wel voldoende in onze Grondwet uitgewerkt zijn. Zij wijst er wel in een voetnoot op, dat er een voorstel ligt om aan de Grondwet een algemene bepaling toe te voegen: ‘De Grondwet waarborgt de grondrechten en de democratische rechtsstaat’. Maar dat geeft slechts weer wat de Grondwet zou moéten doen. In feite worden in onze Grondwet de grondrechten nogal matig gewaarborgd, is het legaliteitsbeginsel alleen geregeld voor het strafrecht en is de onafhankelijkheid van de rechter verre van afdoende gewaarborgd. Dat komt doordat wij het sinds 1983 belangrijker vinden dat onze Grondwet ‘sober’ blijft; en vaak denken dat onze democratische rechtsstaat voldoende volwassen en stabiel is om alle illiberale dreigingen het hoofd te bieden. De Staatscommissie noemt dat idee ‘naïef’, maar doet er weinig aan.

Het overgrote deel van de aanbevelingen van de Staatscommissie gaat over de democratiepijler van de democratische rechtsstaat. (Mede) over de rechtstatelijke pijler gaan vrijwel alleen de aanbevelingen over een Constitutioneel Hof, het partijverbod en het verbeteren van kennis over de democratische rechtsstaat. Een partijverbod is echter zó’n slecht idee, dat te hopen valt dat de regering die aanbeveling niet opvolgt. Maar dan blijft er wel erg weinig over om de rechtsstaat weerbaar te maken. We kunnen proberen om leerlingen in het voorgezet onderwijs wat meer kennis over (het belang van) de rechtsstaat bij te brengen, maar pubers staan erom bekend dat dit soort onderwerpen hen niet zo boeit. Dus dit stukje opvoeding zou best eens kunnen mislukken. Dan zou het toch wel handig zijn als, voor alle zekerheid, ondertussen alle grondbeginselen van democratie én rechtstaat afdoende in grondwetsbepalingen worden uitgewerkt. En als er dan tóch een partijverbod moet komen, zet dat dan, zoals in Duitsland, in de Grondwet. Daar is het ingrijpend en belangrijk genoeg voor.

 

Mr. H.M. Linthorst is auteur van de Proeve van een verbeterde Grondwet, Den Haag: Boom Juridisch 2018. 

 

Afbeelding: Pixabay

Over de auteur(s)