‘Niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’

Lees hier de scriptie ‘Niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’: een ontoelaatbare vergunningsvoorwaarde onder de Dienstenrichtlijn? van A.S. Schollaardt (Masterscriptie Nederlands Recht, afstudeerrichting Staats- en bestuursrecht, Universiteit Leiden, begeleider: mr. dr. Clara van Dam, beoordeling: 8,5)

Naar aanleiding van de Toeslagen­affaire zijn de discussies rond maatwerk en responsiviteit van het Nederlandse bestuursrecht in een versneld tempo verder op gang gekomen. Ook de Europeanisering van het Nederlandse bestuursrecht maakt dat het Nederlandse bestuursrecht zich snel ontwikkelt. Tel daarbij op de daarmee verweven discussie over de intensiteit van rechterlijke toetsing en de rol van rechtsbeginselen (zoals het Unie­rechtelijk evenredigheidsbeginsel), en het beeld van het Nederlandse bestuursrecht wordt vrij ingewikkeld. Relevant en actueel is dan ook de in deze scriptie van Amber ­Schollaardt behandelde vraag in hoeverre de voorwaarde voor vergunningverlening van een alcoholwetvergunning ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ (art. 8 lid 1 sub b Alcoholwet), in overeenstemming is met art. 10 Dienstenrichtlijn. Daarbij is gekeken naar de criteria die voortvloeien uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie omtrent art. 10 Dienstenrichtlijn, en de Unierechtelijke rechtsbeginselen die ten grondslag liggen aan art. 10 Dienstenrichtlijn. Relevant is dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een terughoudende toets hanteert van de toepassing van het criterium ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ door het bestuursorgaan die beslist op een vergunningaanvraag. Deze terughoudende toetsing is wat Schollaardt betreft niet op zijn plaats, nu art. 10 lid 2 onder meer de codificatie behelst van de meer indringende Unierechtelijk evenredigheidstoets. Onder verwijzing naar rechtspraak van het HvJ EU hanteren de voorzieningenrechters van de Rechtbank Midden-Nederland en de Rechtbank Amsterdam echter een meer indringende toets, die de rechter eveneens in staat stelt meer maatwerk te leveren. Dat is wat Schollaardt betreft de juiste weg, en vergt een exceptieve toetsing van het criterium door de ABRvS aan de onderliggende Unie­rechtelijke rechtsbeginselen. Deze exceptieve toetsing zal naar verwachting het gevolg hebben dat de vergunningsvoorwaarde ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ als zodanig ontoelaatbaar zou zijn in het licht van art. 10 Dienstenrichtlijn.

 

Bron afbeelding: Pixabay

Over de auteur(s)