Koranverscheuring als ongehoorde meningsuiting

Op zondag 20 januari 2023 wist de voorman van anti-islambeweging Pegida iedereen weer even goed op de kast te jagen. De heer Wagensveld vond het nodig de Koran te verscheuren en te vertrappen voor de Tweede Kamer; een kwetsende en provocatieve actie, waarvoor de Nederlandse ambassadeurs in Turkije, Indonesië en Pakistan op het matje werden geroepen. Het was niet de eerste keer dat de voorman of andere aanhangers van Pegida voor ophef zorgden. Vanwege de vrijheid van meningsuiting en demonstratievrijheid zijn er amper mogelijkheden hier tegen op te treden, preventief al helemaal niet. Dit leidt wel eens tot ongemak in de samenleving en bij het openbaar bestuur. Dat is begrijpelijk, maar geen reden om het minder nauw te nemen met de eisen van de rechtsstaat.

Het in het openbaar verscheuren of vertrappen van de Koran of een ander Heilig Schrift zal voor velen kwetsend zijn, maar is slechts in uitzonderlijk geval strafbaar. Denk daarbij aan vernieling (artikel 350 Sr) of, bij verbranding, openbare brandstichting (artikel 157 Sr). Alleen, daar gaat het in alle publieke verontwaardiging meestal niet om. Eerder zal men denken aan de strafbare uitingsdelicten, zoals de groepsbelediging (artikel 137c Sr). Deze bepaling stelt echter strafbaar – voor zover hier relevant – het zich beledigend uitlaten ‘over een groep mensen wegens hun godsdienst’, maar niet ‘het zich beledigend uitlaten over een godsdienst, ook niet indien dit geschiedt op zo’n wijze dat de aanhangers van die godsdienst daardoor in hun godsdienstige gevoelens worden gekrenkt’, zo bepaalde de Hoge Raad in zijn zogenoemde Gezwel-arrest.1 Gebruikmaking van een poster met als tekstonderdeel ‘Stop het gezwel dat Islam heet’ bleef daardoor ongestraft, evenals de uitlatingen van Wilders waarin hij de Islam gelijkstelde met de Koran en deze met Mein Kampf.2 Les: indirecte belediging valt niet onder de reikwijdte van de strafbaarstelling, hoe onsmakelijk of grievend ook.

Hetzelfde zal gelden voor Koranverscheuring. Artikel 137c Sr biedt op dit vlak geen alternatief voor de smalende godslastering (artikel 147 Sr), die immers uit het ­Wetboek van Strafrecht is gehaald in 2014, maar ook ­overigens niet van toepassing zou zijn geweest op Koranverscheuring, reeds omdat de uitlating niet ‘mondeling of bij geschrift’ is gedaan. Hooguit kan religiekritiek ­enige bijdrage leveren aan de context waarin sprake is van belediging over een groep mensen wegens hun geloof.

Denk aan de demonstratie van Pegida in 2015 in Utrecht waarbij in een toespraak werd gezegd: ‘een andere reden om Moslims te verachten en te haten is om hun krankzinnige ideologie, want het is nooit een religie van vrede’. Ook hier volgde echter uiteindelijk vrijspraak van groepsbelediging, omdat de uitlatingen ‘niet onnodig grievend’ waren.3 Dit is in lijn met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens waarin ruim baan is gegeven aan de vrijheid van meningsuiting in het kader van bijdragen aan het publieke debat; uitlatingen die ‘kwetsen, choqueren of verontrusten’ vallen ook onder de bescherming daarvan. Tegelijkertijd moet worden onderkend dat de Europese jurisprudentie wel degelijk enige ruimte laat voor strafbaarstelling en ­veroordeling voor kritiek op religieuze symbolen of ­profeten,4 vooral als zij in verband worden gebracht met seksualiteit, maar weer minder als het gaat om ­religieuze leiders of bijvoorbeeld de kerk als instituut.5 Hoe dan ook is repressief optreden door ­middel van aanhouding, vervolging en berechting dus vrijwel steeds ongewenst en onmogelijk. Daarmee is ook het opleggen van bijvoorbeeld een strafrechtelijk gebiedsverbod op grond van artikel 509hh Sv door de officier van justitie niet mogelijk. Strafbaarstelling of anderszins het opleggen van een beperking van de vrijheid van meningsuiting6 via een APV is al helemaal uit den boze, omdat artikel 7 Grondwet eist dat dergelijke beperkingen zijn vastgelegd in een formele wet. Voorziet een APV toch in zo’n regeling, dan komt die in beginsel in aanmerking voor vernietiging door de Kroon op grond van artikel 132 lid 4 Grondwet. Ook een rechter zal al snel een streep halen door zo’n verordening.7

Maar is het voorkomen van een Koranverscheuring niet beter dan er repressief tegen op te treden? Nee, want dat betekent censuur. Dat willen we niet in onze democratische rechtsstaat en is dan ook verboden in artikel 7 lid 3 Grondwet en – relevant voor zover verwacht wordt of zelfs ‘vaststaat’ dat verscheuring gaat plaatsvinden tijdens een demonstratie – in de Wet openbare manifestaties.8 De burgemeester kan wel beperkingen en voorschriften stellen aan een demonstratie, mits die dus geen betrekking hebben op de inhoud, en bovendien slechts ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter voorkoming van wanordelijkheden. In dit verband is de context relevant. Niet acceptabel waren bijvoorbeeld de voorschriften van de burgemeesters van Den Haag en Amsterdam ten aanzien van de betogingen van Pegida, waarbij zij het meevoeren van het logo van de beweging, waarin een hakenkruis is verwerkt, verboden.9 Daarentegen mocht de burgemeester van Den Haag in een ander geval wel het meedragen van ‘symbolische fakkels’ tijdens een demonstratie verbieden10 en mocht de burgemeester van Utrecht in 2018 ter voorkoming van wanordelijkheden een alternatieve locatie aanwijzen aan Pegida, die voor een moskee een varken wilde roosteren. De burgemeester wist aannemelijk te maken dat er vrees bestond voor wanordelijk­heden; de actie zou plaats vinden tijdens de ramadan, tijdens het avondgebed aan het einde van de vastenperiode, wanneer het druk is rondom de moskee en door middel van het roosteren van een varken dat door de jongeren uit de buurt en andere wijken wordt gezien als een ernstige en bewuste provocatie en waarbij confrontaties verwacht worden.11

Al met al kan tegen een (aangekondigde) verscheuring van Koran of ander Heilig Schrift amper worden opgetreden. Ergens is dit onbevredigend, want polarisatie en kwetsing zijn gif in onze samenleving. Bovendien gaat meningsuiting gepaard met plichten en verantwoordelijkheden, zoals ook gesteld in nota bene artikel 10 EVRM (vrijheid van meningsuiting). Toch is er een begrijpelijke en democratisch rechtsstatelijke balans opgemaakt door de (grond)wetgever en rechter die ook ruimte biedt voor beschimping van heilige symbolen. Die verdient dan ook verdediging, onder gelijktijdige afkeuring van het gedrag, en weerbaarheid van de benadeelden. Dit laatste kan uitstekend door middel van demonstraties, zoals is aangetoond door de honderden demonstranten tegen moslimhaat op 5 februari jl.

 

Afbeelding: Shutterstock

 

Deze Opinie is verschenen in NJB 2023/528, afl. 8.

 

Noten

1  HR 10 maart 2009, ECLI:NL:HR:0655, r.o. 2.5.1., NJ 2010, 19 m.nt. P. Mevis (Gezwel-arrest).

2 Rb. Amsterdam 23 juni 2011, ECLI:NL:RBAMS:BQ9001 (Wilders I), NJ 2012, 370 m.nt. P. Mevis.

3 ECLI:NL:HR:2022:1468 (Concl. A-G: anders) (toespraak Pegida 2015).

4 Zie bijvoorbeeld EHRM 25 oktober 2018, nr. 38450/12 (E.S./Oostenrijk); EHRM 20 september 1994, nr. 13470/87, NJ 1994/366, m.nt. Dommering (Otto-­Preminger-Institut/Oostenrijk). Bij dit soort zaken over religie speelt de margin of appreciation een aanzienlijke rol. 

5 EHRM 31 oktober 2006, nr. 72208/01 (Klein/Slowakije), NJCM Bulletin 2007, nr. 5, m.nt. Van Sasse van Ysselt (Kritiek op Aartsbisschop die aantijging doet van ­blasfemie niet aangemerkt als kwetsing van gelovigen).

6 Vgl. andere symbolen, zoals in o.v.a. Rb. Amsterdam 26 juni 2019 (vv), ECLI:NL:RBAMS:2019:4275 inzake een eenmansprotest van een pro-palestina-activist waarbij deze een hengel bij zich had met daaraan de Palestijnse vlag en op zijn scootmobiel zijn foto’s met klittenband geplakt.

7 Dit gebeurde bijvoorbeeld met betrekking tot een Rotterdamse verordening op straatintimidatie waarin het was verboden om in het openbaar een ander ‘met aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen lastig te vallen’ (ECLI:NL:GHDHA:2019:3293; AB 2020/179, m.nt. Brouwer en Schilder), de Haarlemse APV waarin was verboden om in het openbaar zichtbaar kleding te dragen die uiterlijke kenmerken vertoont van een organisatie die verboden is verklaard of is ontbonden vanwege werkzaamheid of doel in strijd met openbare orde (ECLI:NL:HR:2021:1946, NJ 2022/186, m.nt. P. Mevis); APV uitjouwverbod ­Eindhoven (ECLI:NL:HR:1993:ZC9229, NJ 1993/646); en APV Tilburg (HR 28 november 1950, ECLI:NL:HR:1950:1,
NJ 1951/137).

8 Art. 4 lid 3 Wom (Over de inhoud van de te openbaren gedachten of gevoelens worden geen gegevens verlangd) en art. 5 lid 3 Wom (Een voorschrift, beperking of verbod kan geen betrekking hebben op de inhoud van hetgeen wordt beleden, onderscheidenlijk van de te openbaren gedachten of gevoelens). Dit kan anders zijn voor zover de verscheuring valt aan te merken als een connex recht, maar vorm en inhoud zullen in dit geval ten minste samenvallen.

9 Rb. Amsterdam 8 december 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:8060; Rb. Den Haag 7 oktober 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:12148.

10 Rb. Den Haag 15 november 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BY5462.

11 Rb. Midden Nederland 4 juni 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:2504 (BBQ varken voor moskee).