
Laureen Hu onderzoekt in haar proefschrift hoe het afstammingsrecht aangepast kan worden aan veranderde omstandigheden. Dat is hard nodig. Kinderen met ongehuwde ouders of met meer dan twee opvoeders, wensouders die met behulp van een draagmoeder of via geslachtsceldonatie een kind ter wereld hebben gebracht – ouders en kinderen zijn er tegenwoordig in allerlei soorten en maten. Het afstammingsrecht is echter nog altijd gebaseerd op het standaardgezin met een gehuwde moeder en vader en hun (vermoedelijke) biologische kinderen. Binnen het huidige systeem levert de toekenning van juridisch ouderschap en de bijbehorende rechten en plichten daardoor problemen op in afwijkende situaties. Daarnaast staat het afstammingsrecht voor uitdagingen met het oog op toekomstige voortplantingstechnieken. De wetgever heeft geprobeerd het afstammingsrecht aan te passen, maar een fundamentele herijking die recht doet aan de ontstane diversiteit van ouderschapsvormen is uitgebleven. De vraag is wie in het kader van zo’n heroverweging ouders van een kind kunnen zijn, met wat voor soort ouderrechten en -plichten en waarom – wat rechtvaardigt deze keuzes?
Het proefschrift beantwoordt deze vraag in drie delen. In het eerste deel komen de voor het afstammingsrecht meest relevante maatschappelijke en technologische ontwikkelingen aan bod. De onderzoeker laat zien hoe deze ontwikkelingen de bestaande uitgangspunten van het afstammingsrecht, zoals de centrale rol van het huwelijk en de notie dat juridische afstamming gebaseerd is op biologisch ouderschap, onder druk zetten. Vervolgens brengt een analyse van de problemen die kunnen spelen in situaties waarin een man een kind bij een vrouw heeft verwekt door seks zonder met haar getrouwd te zijn (ongehuwdeverwekkersituaties), in beeld hoe deze problemen zijn te herleiden tot een dieperliggende discussie over de normatieve opvattingen waarop het afstammingsrecht berust.
Het tweede deel bestudeert verschillende benaderingen uit de rechtstheorie en ethiek over het toekennen van ouderschap en ouderrechten en -plichten en de waarden die hieraan ten grondslag liggen. Achtereenvolgens passeren een biologische benadering, onderverdeeld in een genetische en een zwangerschapsbenadering, een intentionele benadering, een causale benadering en een zorgbenadering de revue. Deze benaderingen richten zich niet alleen op situaties met een ongehuwde verwekker, maar allerlei verschillende situaties, zoals draagmoederschap en meeroudergezin situaties. Om erachter te komen wat deze benaderingen kunnen betekenen voor het afstammingsrecht, is bekeken in welke situaties de benaderingen juist meer of minder houvast kunnen bieden, in hoeverre de benadering kan bijdragen aan het oplossen van conflicten en welke uitgangspunten van het huidige afstammingsrecht om aanpassing vragen. Volgens Hu kunnen deze benaderingen echter niet op zichzelf staan, maar is een pluriforme benadering nodig om een passende regeling te treffen voor diverse typen ouders en kinderen.
Het derde deel past de verkregen morele inzichten toe op de problemen bij de situaties met een ongehuwde verwekker. Daaruit blijkt dat de wetgever belangrijke keuzes dient te maken op een aantal punten, die zowel deze specifieke situaties als het afstammingsrecht in zijn geheel betreffen. De conclusie verkent verschillende mogelijkheden die hierbij sturing kunnen bieden. Dit resulteert in vier heldere modellen voor een toekomstbestendig afstammingsrecht of – afhankelijk van welke waarden prioriteit krijgen – een radicaal vernieuwend ouderschapsrecht systeem. Daarmee is dit proefschrift een inspiratiebron voor iedereen die zich bezighoudt met het familierecht van morgen.
Hu promoveerde op 28 mei 2025 aan de juridische faculteit van de Universiteit Utrecht. Promotor: Prof. dr. W.M. Schrama; Co-promotor: Dr. H. Tigchelaar.
Laureen Hu
Familie door te zijn, willen of doen: Een juridisch en morele heroverweging van het afstammingsrecht
Boom juridisch 2025, 425 p., €75
ISBN 978 94 6212 984 9