Doos drie

Elke sukkel haalt risicoloos 4% rendement, aldus minister Zalm bij de invoering van box 3 in 2001. En als u dat niet kunt, komt u maar bij mij, aldus de minister, want ik bied een hogere rente op staatsobligaties.

Box 3 heeft niets met rendement te maken. Het is een vermogensbelasting. Niemand betaalt de belasting die hij zou moeten betalen op basis van zijn werkelijke vermogensrendement. Hij betaalt óf te weinig, óf te veel. Box 3 is manifest willekeurig. De doorzichtige etikettenzwendel ‘forfaitaire vermogensrendementsheffing’ diende slechts om onze belastingverdragspartners te misleiden; om te voorkomen dat zij de heffing zouden doorzien (een wealth tax), met als gevolg dat zij niet verrekenbaar zou zijn in die andere landen (alleen een inkomstenbelasting op roerende vermogensinkomsten is verrekenbaar). De enige reden waarom Nederland als enige land ter wereld het werkelijke vermogensrendement totaal negeert, is het politieke verlangen naar ‘stabiele’ belastingopbrengst. Dat doel kan ook bereikt worden door een schedelomtrekheffing. Er zijn landen die een specifieke forfaitaire vermogensrendementsheffing hebben, zoals Zweden op het vermogen van pensioenfondsen, maar zo’n fondsvermogen is dan ook een professionele en institutionele pool, en Zweden heeft wel het fatsoen om de werkelijkheid te benaderen door te heffen op basis van het werkelijke rendement op staatsobligaties in het voorafgaande jaar.

Zelfs professionele en institutionele beleggers, dus ook beleggers die wél risico nemen, bleken vanaf 2008 sukkels. De overheid dwong en dwingt pensioenfondsen dan ook om met een lagere rekenrente dan 4% per jaar te prognosticeren. Structureel rendement ad 4% was en is immers onrealistisch. Wat moet de burger vinden van een overheid die zijn pensioenfonds dwingt om zijn pensioen te korten en zijn premie te verhogen omdat 4% reëel rendement onrealistisch is en hem ondertussen structureel blijft belasten voor diezelfde volgens de overheid onhaalbare 4%? De sukkels die zich tot de minister van financiën wendden voor de beloofde meer dan 4%, kregen (vrijwel) niets op staatsobligaties; zij moesten zelfs betalen: diverse Nederlandse (en Duitse) staatsleningen zijn tegen een effectief negatieve rente uitgegeven.

De top tien aanbieders van Nederlandse spaarrentes op de site spaarrente.nl bieden nog steeds niet meer dan 0,3% tot 0,45% en de rente op staatsobligaties blijft verwaarloosbaar of negatief zolang de ECB zijn opkoopprogramma niet beëindigt. Als je bij je gewone grootbank blijft (ING of ABN-Amro), krijg je maximaal 0,05% tot 0,25%. Een realistische spaarrente is hoogstens een tiende van de 4% die u (sukkel) risicoloos zou halen.

Minister Zalm legde ook geduldig uit dat die 4% bedoeld is als reëel rendement, dus ná inflatie. De gemiddelde inflatie in Nederland in 2014-2016 was rond de 0,4% (in 2017 is zij omhoog geschoten tot boven de 1%). Het reële rendement op een spaarrekening of staatsobligatie was in 2015 en 2016 dus nihil of negatief. Over dat niet bestaande rendement betaalde u 30% (tarief) over 4% (‘forfaitair’ rendement) is 1,2% belasting. U raakte dus 1,2% van uw spaargeld kwijt. Vanaf 2017 (inflatie naar 1,5%) verliest u effectief 0,4 – (1,2 + 1,5) = 2,3% van uw spaargeld per jaar. Het effectieve belastingtarief op risicomijdend beleggen is dus tot oneindig ver boven de 100%.

Maar in 2017 heeft de wetgever toch ingegrepen? Tja: volgens hem behaalt u vanaf 2017 structureel een reëel rendement ad 2,87% (tot € 100.000), 4,6% (tussen € 100.000 en € 1 miljoen) en 5,39% (vanaf € 1 miljoen). Sinds 2017 hebben we dus in werkelijkheid een progressieve vermogensbelasting1 die risicomijdend beleggen zwaar bestraft met een belastingverhoging van 60% tot 88%.2 Spaarders met meer dan € 100.000 moeten van de wetgever óf een groot vermogensverliesrisico gaan lopen óf tot 88% meer belasting betalen. Zoals bleek: in werkelijkheid was voor de risicomijder het werkelijke reële rendement in 2017 nihil of negatief. De rendementsverzinsels van Financiën vanaf 2017 zijn gebaseerd op selectief shoppen3 en op het uitgangspunt dat een belegger zijn beleggingen nooit wijzigt en geen kosten maakt. Wat moet de burger vinden van een overheid die hem op basis van selectief geshopte cijfers uit het verleden dwingt zo riskant mogelijk te beleggen en tegelijk aanbieders van beleggingen dwingt om hen indringend te waarschuwen dat zelfs ongemanipuleerde cijfers uit het verleden juist geen enkele garantie voor de toekomst bieden?

Doos drie is één groot alternative fact. Het is beschamend dat de uitvoerende en wetgevende machten blijven fabuleren dat de keizer kleren aan heeft in plaats van hun werk te doen: het werkelijke vermogensrendement belasten, zoals overal elders.

Gelukkig is er een rechter die durft te zeggen dat de keizer al jaren voor schut loopt. Het Hof Amsterdam stelde op 16 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:83, met gevoel voor understatement vast dat het structurele reële rendement op risicovrije belegging aanzienlijk afwijkt van 4%, dat 4% in elk geval in 2014 voor particulieren structureel niet (meer) haalbaar was en dat box 3 tot onevenredige en buitensporige heffing van spaarders leidt. Maar ook dit Hof betuigt nog eerbied aan de (mede)wetgever die deze met box 3 nooit verdiend heeft. Volgens het Hof brengen de ruime beoordelingsmarge van de wetgever en de scheiding der machten mee dat de wetgever ‘enige tijd moet worden gegund’ om zijn schending van het eigendomsgrondrecht te beëindigen. Maar hij hééft al jáááren de tijd gehad, en in 2017, toen hij dan eindelijk iets deed, heeft hij het alleen maar erger gemaakt door risico mijden zwaar te bestraffen. Door zijn box 3 hebben we nu een enorme en riskante woonhuizenzeepbel. De nieuwe rendementsverzinsels van 2017 dienen uitsluitend het doel van ‘budgetneutraliteit’, dat wil zeggen dat dezelfde onwaarheid thans alleen maar anders wordt verdeeld, want Financiën heeft nog steeds geen zin om naar draagkracht te heffen, maar wenst een vast bedrag te ontvangen. Na zoveel jaren fiscale post truth kan het niet meer aan de opportunistisch grondrechten schendende wetgever overgelaten worden en moet wel degelijk de derde staatsmacht ingrijpen door tegenbewijs van de werkelijkheid toe te laten.

 

Dit Vooraf is verschenen in NJB 2018/205, afl. 4. 

 

  1. Zie C.B. Bavinck, WFR 2017/33.
  2. (4,6 / 2,87) x 100% respectievelijk (5,39 / 2,87) x 100%.
  3. Zie M. Romyn, WFR 2015/1528.
Over de auteur(s)
Peter Wattel
A-G bij de Hoge Raad