
‘Ik wil blijven bijdragen aan belangrijke discussies op het gebied van het algemeen bestuursrecht, mensenrechten en het economische bestuursrecht’, zegt Ali al Khatib. Ooit wilde hij strafrechtadvocaat worden, maar het werd bestuursrecht. ‘De overheid in het gareel houden, doe je ook vaak in bestuursrechtelijke context.’
Waarom ging je rechten studeren?
‘Ik wilde strafrechtadvocaat worden, vanuit het romantische idee dat je dan opkomt voor de zwakke partij. Gaandeweg ging ik me realiseren dat de complexe maatschappelijke vraagstukken over de verhouding tussen overheid enerzijds en de markt en burger anderzijds die mijn interesse wekken zich vooral afspelen op het terrein van het staats- en bestuursrecht. De overheid in het gareel houden, doe je ook vaak in bestuursrechtelijke context. Het is immers niet zelden de overheid die iets wil, zoals een wet invoeren, een sanctie opleggen of een concurrent bevoordelen (met bijvoorbeeld een subsidie). Dan is het de rol van de bestuursrechtadvocaat om ervoor te zorgen dat de overheid zich houdt aan het recht, waaronder verdragen, de Grondwet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.’
Wat sprak je als student aan in het staats- en bestuursrecht?
‘De combinatie van het juridische en de maatschappelijke betrokkenheid. Zo vond ik het heel bijzonder dat een kwestie als het passief kiesrecht voor vrouwen en de vraag of de SGP vrouwen van de kieslijst kan weren in een juridische arena besproken kan worden en dat er argumenten worden uitgewisseld. Ook het Benthem-arrest, waarin besproken wordt of de bestuursrechtspraak in Nederland wel voldoende onafhankelijk vormgegeven is, trok mijn aandacht als rechtenstudent. En de master Staats- en bestuursrecht had goede ambassadeurs, mensen als Tom Barkhuysen, Willemien den Ouden en Ymre Schuurmans schreven over thema’s die mij aanspraken.’
Waren er advocaten in je familie?
‘Mijn opa van vaderskant promoveerde in Parijs aan de Sorbonne op een vergelijking van het Irakese en Franse civiele recht. Na zijn promotie in 1955 keerde hij terug naar Irak om daar rechter te worden. Mijn opa van moederskant was strafpleiter. Ook mijn oma was advocaat. Zij deed familierecht. Dat was bijzonder. Ook in Irak kwam je vrouwelijke advocaten in die tijd niet zomaar tegen.’
Begon je direct na je studie bij Stibbe?
‘Iemand zei tegen mij: is Stibbe niets voor jou, ik zie daar wel een match. Toen ik naar een praktijkdag van Stibbe ging, kwam ik daar veel interessante mensen tegen. Er ontstond een klik. Ik dacht: hier wordt bestuursrecht gedaan zoals ik het interessant vind. Vervolgens werd ik bij Stibbe juridisch assistent. Omdat ik ook nadacht over strafpleiter worden, heb ik nog stage gelopen bij Spong Advocaten. Maar binnen een dag was ik weg omdat ik toch zeker wist dat ik voor het bestuursrecht zou gaan.’
Wie inspireert je in je vak?
‘Te veel mensen om op te noemen. Maar als ik namen moet noemen, dan Tom Barkhuysen. Hij was mijn patroon toen ik begon als advocaat en daarna ben ik met hem blijven samenwerken. Ik heb veel van hem geleerd. Wat ik in hem bewonder is dat hij een sterke academische achtergrond combineert met een heel praktische en cliëntgerichte benadering in de advocatuur. Ook het feit dat hij veel jonge mensen begeleidt en daar de tijd voor neemt, vind ik inspirerend. En ik wil Willemien den Ouden noemen. Zij is mijn promotor. Zij heeft veel betekend voor het vak economisch bestuursrecht en in het bijzonder het subsidierecht.’
Wat is je grootste zakelijke succes tot nu toe?
‘Het is een zakelijk succes als ik een probleem van een cliënt heb opgelost, maar nog meer als ik een probleem heb kunnen voorkomen. Als ik vooraf kan adviseren: ‘doe het op deze manier, dan vermijd je problemen met de overheid of de wederpartij’, dan heb ik mijn doel bereikt. Ik ben van de school die liever voorkomt dan geneest, dus veel van mijn successen vallen onder de geheimhoudingsplicht.
In de rechtszaal is het Didam-arrest een groot zakelijk succes. Daar was ik de aanstichter van namens mijn cliënt, een Albert Heijn franchiser. Mijn cliënt wilde graag een supermarkt vestigen in de oude gemeentehuislocatie, maar de gemeente wilde deze locatie onderhands aan zijn concurrent verkopen. Het Didam-arrest heeft de rechtsontwikkeling verder gebracht. In dat arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat grond en andere onroerende zaken van de overheid op grond van het gelijkheidsbeginsel transparant verdeeld moeten worden door middel van een eerlijke selectieprocedure. Onderhands gunnen mag alleen bij hoge uitzondering en zelfs dan moet de overheid vooraf door middel van een publicatie tekst en uitleg geven.’
Dus het was een baanbrekend arrest?
‘Toen ik in 2018 begon met het kort geding dat tot dit arrest heeft geleid, verkeerden veel overheden in de overtuiging dat de overheid net als een private partij zelf kon bepalen aan wie zij onroerende zaken verkoopt. Namens cliënt betoogde ik dat de overheid ook in die context gebonden is aan het gelijkheidsbeginsel en de daaruit voortvloeiende plicht om schaarse publieke middelen eerlijk en transparant te verdelen. Onroerende zaken van de overheid, waaronder de oude gemeentehuislocatie in Montferland, zijn publieke middelen en zij zijn schaars als meerdere partijen daarin interesse hebben. In eerste aanleg kreeg cliënt ongelijk bij de voorzieningenrechter. In hoger beroep in kort geding zei het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden: het is moeilijk, de rechtsontwikkeling is nog niet zo ver dat we kunnen meegaan met dit argument. In cassatie oordeelde de Hoge Raad op 26 november 2021 dat het recht voorschrijft dat de overheid transparant handelt en alle partijen in de gelegenheid stelt om mee te doen door een eerlijke selectieprocedure te organiseren. Hiermee was het Didam-arrest een feit. Recent las ik in een annotatie van Van Ommeren en Van der Veen (AB 2025/115) dat dit arrest inmiddels figureert in maar liefst 150 uitspraken. Het Didam-arrest heeft zelfs een eigen Wikipedia pagina en ik zag onlangs foto’s van een carnavalswagen over dit arrest. Deze juridische en maatschappelijke impact had ik vooraf niet voorzien.’
Hoe zie jij je plek in het juridische landschap?
‘Ik wil blijven bijdragen aan belangrijke discussies op het gebied van het algemeen bestuursrecht, mensenrechten en het economische bestuursrecht. Ook wil ik zoveel mogelijk jonge mensen begeleiden bij Stibbe en – na mijn promotie – bij de Universiteit Leiden. Ik begeef me in twee werelden, de advocatuur en de wetenschap. Veel van wat ik in de praktijk zie, breng ik over naar de wetenschap. Als in de wetenschap een bepaald vraagstuk onderbelicht blijft, probeer ik er de aandacht op te vestigen. En omgekeerd, als in de rechtszaal onvoldoende oog is voor iets wat in de wetenschap al is uitgezocht, probeer ik te helpen dat te signaleren. Onlangs heb ik in O&A aandacht gevraagd voor de ontoereikende financiering van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens door de lidstaten en de negatieve gevolgen daarvan voor de behandeling van zaken bij het Hof. In het NJB heb ik samen met mijn collega Tess Linders geschreven dat het EVRM de zeer hoge terugvorderingen in het kader van de toeslagenaffaire had kunnen voorkomen. Ik hoop dat we niet vaak dit soort affaires gaan krijgen, maar ik zou bij dit soort maatschappelijke vraagstukken graag wijzen op juridische oplossingen waarmee we problemen kunnen voorkomen.’
Een fulltime baan, werken aan een proefschrift, publiceren, een jong gezin, hoe combineer je dat allemaal?
‘Discipline en prioriteiten zijn essentieel voor een goede balans tussen werk en privé. Mijn gezin is daarbij mijn voornaamste prioriteit. Een goede balans tussen werk en privé geeft veel energie, maakt vrolijk en geeft perspectief. Ik ben elke ochtend met mijn zoon, en ook bijna elke avond voordat hij gaat slapen, en elke zaterdag. Ik ben wel altijd vroeg uit de veren om een voorsprong op de dag te nemen door te schrijven aan een processtuk of een artikel. En nadat mijn zoon is gaan slapen werk ik ook door. Ik werk ook weleens op zondag aan mijn proefschrift. Wat helpt is dat mijn vrouw ook een carrière heeft en dat we er beiden begrip voor hebben dat we het druk hebben. Het is ook handig dat mijn werk en mijn proefschrift elkaar overlappen. Tijdens mijn werk doe ik inzichten op die relevant zijn voor de artikelen van mijn proefschrift of voor andere wetenschappelijke artikelen.’
Vind je publiceren belangrijk? En hoe zie je de rol van de uitgever?
‘Publiceren is heel belangrijk. Ik hoop dat niet alleen advocaten, maar ook officieren van justitie en rechters - alle praktijkbeoefenaren van het recht - binnen de grenzen van wat hun codes toestaan schrijven vanuit hun perspectief. Die diversiteit in ervaringen is alleen maar goed. Ik denk dat het de rol van de uitgever is om ervoor te zorgen dat de auteur zoveel mogelijk bezig is met de inhoud en zich niet hoeft te bekommeren om het logistieke proces van het uitgeven. De uitgever moet het proces faciliteren, zodat de auteur de focus kan leggen op de inhoud.’
Wat is jouw favoriete arrest?
‘Het Urgenda-arrest. Dat is een arrest dat van veel morele moed getuigt. De Hoge Raad moest als eerste hoogste rechter in Europa de vraag beantwoorden of mensenrechten voorschrijven dat de overheid klimaatverandering tegengaat. Technisch gezien had Hoge Raad de hete aardappel ook kunnen doorschuiven door vragen te stellen aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Dat deed hij echter niet. Het arrest van het gerechtshof Den Haag in de zaak Shell vind ik een mooie aanvulling aan het Urgenda-arrest. Beide arresten gaan over een existentieel vraagstuk en ze geven een gebalanceerde verdeling van verantwoordelijkheden aan. De plicht om klimaatverandering tegen te gaan geldt in abstracte zin wel voor ondernemingen, zo redeneert het gerechtshof, maar niet op dezelfde manier als voor de overheid, zoals het behalen van een specifiek reductiepercentage. Het is in principe aan de overheid om wetgeving te maken om te voldoen aan de klimaatdoelstellingen en de pijn daarvan eerlijk te verdelen over alle betrokken partijen, waaronder ondernemingen. En het is vervolgens aan ondernemingen om zich aan de desbetreffende wetgeving te houden.’
In de interviewreeks Young Professionals zijn eerder gesprekken met Anna Berlee, Yael Diamant, Ronald Olivier, Maarten Remmink, Pim Huisman en Niels Jak, Elbert de Jong, Jannemieke Ouwerkerk, Ralpf Frins, Kasper Jansen, Jeroen Rheinfeld en Justine van Lochem gepubliceerd.
Tekst: Wilma van Hoeflaken -- Fotografie: Berly Damman