Voorstel van wet (25-07-2025) van de leden Bamenga en Koops tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en de Politiewet 2012 in verband met het wettelijk vastleggen van het verbod op etnisch profileren
—Het doel van het voorstel is om te verzekeren dat de norm die voortvloeit uit de uitspraak van het Hof Den Haag inzake Amnesty c.s. tegen de Staat (ECLI:NL:GHDHA:2023:173) over etnisch profileren door de Kmar voor alle overheidsinstanties gaat gelden. Verder willen de initiatiefnemers duidelijkheid verschaffen over het discriminerende karakter van etnisch profileren en burgers een waarborg bieden tegen etnisch profileren. Het wetsvoorstel legt daarvoor in de wet vast dat bestuursorganen hun taak moeten vervullen zonder beslissingen te nemen waarbij een selectie plaatsvindt die is gebaseerd op grond van ras, wanneer dit een verboden onderscheid vormt in de zin van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb).
Etnisch profileren KMar
De KMar maakte in bepaalde gevallen onderscheid op basis van ‘ras’ of etniciteit en wilde dit onderscheid kunnen blijven maken. De KMar onderwierp personen aan een controle mede vanwege hun huidskleur terwijl personen met een witte huidskleur in vergelijkbare gevallen niet gecontroleerd werden. Dit is volgens het hof discriminatie op grond van ‘ras’. Bovendien heeft het beleid en optreden van de KMar een negatieve uitstraling op de maatschappij als geheel, zo staat in de uitspraak. Nederlanders met een andere dan een witte huidskleur kunnen zich hierdoor, volgens het Hof, niet geaccepteerd en tweederangsburger voelen.
Alleen ras
De Awgb verbiedt (in)direct onderscheid op basis van acht non-discriminatiegronden (godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid en burgerlijke staat). Het wetsvoorstel expliciteert alleen ‘ras’ als non-discriminatiegrond omdat het de uitspraak van het hof codificeert. Dat arrest en ook het Timishev-arrest van het EHRM (RvdW 2006/160) benadrukken dat onderscheid op grond van ‘ras’ bij voorbaat verdacht is. In de uitspraak van het Haagse hof is geoordeeld dat er geen objectieve rechtvaardiging bestaat voor onderscheid op grond van ’ras’. Of die objectieve rechtvaardiging ook niet bestaat ten aanzien van andere non-discriminatiegronden, kunnen de initiatiefnemers onvoldoende overzien en daarom is ervoor gekozen enkel de grond ’ras’ op te nemen, die een robuuste basis heeft in de jurisprudentie.