Wetsvoorstel (19-11-2025) tot Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter bestendiging van de bevoegdheid om biometrische gegevens van vreemdelingen af te nemen en te verwerken

—De Wet biometrie vreemdelingenketen (Wbvk)1 heeft in 2014 voorzien in een wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) om het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen uit te breiden en zo de identiteitsvaststelling van vreemdelingen te verbeteren (Stb. 2014, 2). Op grond van artikel 115 van de Vw 2000 vervalt op 1 maart 2026 de in artikel 106a Vw 2000 geregelde nationale bevoegdheid om biometrische kenmerken af te nemen en te verwerken en moeten alle gezichtsopnames en vingerafdrukken die op basis van artikel 107, lid 1, onderdeel a, Vw 2000 in de vreemdelingenadministratie zijn opgenomen, worden vernietigd. Met dit wetsvoorstel wordt beoogd de nationale bevoegdheid te bestendigen en de vernietiging te voorkomen.

Op dit moment zijn in de wet geen duidelijke voorwaarden bepaald voor de verstrekking van gezichtsopnames ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, terwijl dit voor de verstrekking van vingerafdrukken voor dit doel wel is gedaan. Met dit wetsvoorstel wordt daarom ook een verbetering voorgesteld van de wettelijke regeling van de verstrekking van gezichtsopnames van vreemdelingen ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Hiermee wordt aangesloten bij de praktijk waarin aan de verstrekking van gezichtsopnames voor dit doel – overeenkomstig de regeling voor de verstrekking van vingerafdrukken van vreemdelingen in artikel 107, lid 6 Vw 2000 – hoge eisen worden gesteld. In de wet wordt verduidelijkt dat de voorwaarden voor de verstrekking van vingerafdrukken van vreemdelingen eveneens van toepassing zijn op de verstrekking van gezichtsopnames van vreemdelingen voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten.

Het Protocol Identificatie en Labeling (PIL) beschrijft de gestandaardiseerde werkwijze voor het registreren, identificeren, verifiëren, wijzigen en vernietigen van persoonsgegevens binnen de vreemdelingen keten. Uit een audit is onder meer gebleken dat het proces van verwijdering van biometrische gegevens van vreemdelingen niet verloopt zoals beschreven in het PIL. Daarom is een traject ingezet dat is gericht op de vernietiging van gegevens die daarvoor in aanmerking komen. Daarnaast wordt de selectie van deze gegevens op orde gebracht, waardoor het in de toekomst wel mogelijk is om biometrische gegevens tijdig te vernietigen. In het wetsvoorstel is een evaluatiebepaling (na drie jaar) opgenomen die specifiek ziet op de verwerking en vernietiging van biometrische gegevens van vreemdelingen.

In haar advies (nr. 4) plaatst de Raad van State kritische kanttekeningen bij de verwerking van de gezichtsopnames van vreemdelingen uit de vreemdelingenadministratie in de database CATCH-vreemdelingen om deze beschikbaar te stellen voor gezichtsvergelijking in het kader van de opsporing en vervolging van strafbare feiten. De Raad van State heeft daarbij de vraag opgeworpen of deze verwerking voldoet aan de vereisten uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De Afdeling merkt in verband daarmee verder op dat wanneer de gezichtsopnamen van alle vreemdelingen worden opgenomen – zonder te differentiëren op basis van, bijvoorbeeld, hun eventuele criminele verleden – dit op gespannen voet staat met het vereiste van minimale gegevensverwerking. Opvallend in dit opzicht is dat voor Nederlanders en Unieburgers op dit moment geldt dat zij uitsluitend in een systeem met gezichtsherkenningssoftware ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten worden opgenomen indien zij verdachte zijn van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Voor opname in CATCH-vreemdelingen geldt dit criterium niet. Het advies is om de verwerking van deze gegevens in deze vorm aan te passen of stop te zetten als deze niet behoorlijk is geregeld en de noodzaak hiervan niet dragend kan worden onderbouwd. Middels een tezamen met het wetsvoorstel naar de Kamer verzonden brief (nr. 5) laat de Minister weten dat hij, naar aanleiding van dat advies, heeft besloten een verkenning te starten naar CATCH-vreemdelingen. Uitgangspunt daarbij is dat de verwerking van biometrische gegevens van vreemdelingen in ieder geval moet voldoen aan de eisen die de AVG daaraan stelt en daarmee ook dat moet kunnen worden onderbouwd dat deze verwerking noodzakelijk is. In het kader van deze verkenning zal worden gekeken naar technische mogelijkheden om het systeem anders in te richten en naar de juridische inbedding hiervan.

De Afdeling wijst er ook op dat zich niet alleen sinds de invoering van de verwerkingsbevoegdheid in 2014, maar ook sinds de verlenging van die bevoegdheid in 2021 vele (Europese) ontwikkelingen op het terrein van biometrische gegevens hebben voorgedaan. Te denken valt aan de Eurodacverordening. Op grond daarvan houden de lidstaten van de EU een database met gegevens van asielzoekers bij. Ingevolge de huidige verordening worden deze gegevens gebruikt om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor een verzoek om internationale bescherming, en mogen zij onder voorwaarden worden geraadpleegd met het oog op rechtshandhavingsdoeleinden. Met ingang van 12 juni 2026, wanneer de nieuwe Eurodacverordening van toepassing wordt, kunnen de verzamelde gegevens voor nog meer doeleinden worden gebruikt. Ook wordt het mogelijk om behalve vingerafdrukken ook gezichtsopnames op te slaan. Tegen de achtergrond van deze en soortgelijke ontwikkelingen stelt de Afdeling de vraag in hoeverre een aanvullende nationale bevoegdheid tot het afnemen en verwerken van gezichtsopnamen en vingerafdrukken (nog) noodzakelijk is. Wanneer een situatie onder de reikwijdte van een Europese verordening valt, kan immers worden beargumenteerd dat de Uniewetgever al heeft bepaald welke gegevensverwerking voldoende zou moeten zijn. Volgens de Minister maken Europese instrumenten zoals de Eurodac- en de VIS-verordening identiteitscontrole met behulp van biometrische kenmerken slechts mogelijk binnen hun eigen toepassingsbereik, zoals asiel- of visumprocedures, en bieden zij geen grondslag voor identiteitsvaststelling in nationale toelatingsprocedures. De nationale bevoegdheden tot het afnemen en verwerken van biometrische gegevens zijn, aldus de Minister, echter essentieel voor een betrouwbare vaststelling van de identiteit van een vreemdeling in het kader van deze procedures.

Kamerstukken