Wet van 6 maart 2024, Stb. 2024, 62

Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met de vereenvoudiging en modernisering van het bewijsrecht (Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht)

—Deze wet strekt ertoe het bewijsrecht in civiele procedures te vereenvoudigen en te moderniseren om de efficiëntie en effectiviteit van deze procedures te vergroten. Door aanvulling van de waarheids- en volledigheidsplicht wordt meer nadruk gelegd op de informatievergaring en bewijsverzameling voorafgaand aan de procedure. De rol van de rechter bij de waarheidsvinding wordt verduidelijkt. In artikel 24 Rv wordt verduidelijkt dat de rechter (binnen zijn bestaande bevoegdheden en binnen de door partijen getrokken grenzen van de rechtsstrijd) ambtshalve de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten grondslag hebben gelegd, met partijen kan bespreken. Deze wijziging beoogt diegenen die er in de praktijk nog een strikte opvatting van de partijautonomie op nahouden, duidelijk te maken dat de rechter binnen het partijdebat de bevoegdheid en ruimte heeft om op de mondelinge behandeling mogelijke argumenten met partijen te bespreken en zo actief bij te dragen aan de materiële waarheidsvinding. Hiermee wordt aan de verantwoordelijkheid van de rechter voor de waarheidsvinding een verdere wettelijke basis gegeven.

Verder wordt het inzagerecht ingebed in de wettelijke regeling van de bewijsmiddelen, worden de voorlopige bewijsverrichtingen samengevoegd tot één verzoek, het proces-verbaal van constateringen als bewijsmiddel toegevoegd en voorziet de wet in de mogelijkheid van het leggen van conservatoir bewijsbeslag. Ook wordt het verschoningsrecht aan levenspartners op gelijke voet als echtgenoten en geregistreerde partners toegekend.

De wet laat de bepalingen van het bewijsrecht over de bewijslast en bewijslastverdeling ongewijzigd. De bepalingen over de verschillende bewijsmiddelen zijn wel verduidelijkt en gestroomlijnd. Daarbij zijn de regels voor de toegang tot de bewijsmiddelen voorafgaand aan een procedure versimpeld: voor alle voorlopige bewijsverrichtingen komt één voorziening met dezelfde toe- en afwijzingscriteria en gelden dezelfde regels voor het instellen van een rechtsmiddel. Aan de bestaande bewijsmiddelen wordt naast het getuigenverhoor, deskundigenbericht, plaatsopneming en bezichtiging en schriftelijke stukken, het proces-verbaal van constateringen toegevoegd. Met een proces-verbaal van constateringen van de deurwaarder kan een feitelijke situatie of plaatselijke gesteldheid eenvoudig buiten de rechter om met kracht van authenticiteit worden vastgelegd en in de procedure als dwingend bewijs overgelegd. Daarnaast is de mogelijkheid van het leggen van conservatoir bewijsbeslag in het bewijsrecht geregeld. De wet regelt ook wanneer in een procedure bewijs mag worden geleverd. Door aanvulling van de waarheids- en volledigheidsplicht van artikel 21 Rv werd in het oorspronkelijke wetsvoorstel met een toegevoegd lid 2 meer nadruk gelegd op informatievergaring en bewijsverzameling voorafgaand aan een procedure. Met het aangenomen amendement Ellian/Sneller is deze toevoeging echter komen te vervallen. Volgens de indieners zou het Nederlandse bewijsrecht met de voorgestelde aanpassing teveel opschuiven in Angelsaksische richting (richting disclosure plicht) wat onwenselijk werd geacht en bovendien zou het introduceren van een preprocessuele bewijs- en informatieplicht strategisch procedeergedrag in de hand kunnen werken.

In het oorspronkelijke wetsvoorstel was ook een algemeen appelverbod opgenomen voor beslissingen van de rechter op een verzoek om een of meer voorlopige bewijsverrichtingen, tenzij de rechter toestemming verleent om een rechtsmiddel tegen zijn beslissing in te stellen. Bij nota van wijziging is op dit algemene appelverbod een uitzondering gemaakt voor de beslissing op een verzoek om inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde gegevens (het inzagerecht) voorafgaand aan een procedure. Hiermee zijn hoger beroep en cassatie voor deze beslissingen wel mogelijk zonder dat hiervoor eerst toestemming nodig is van de rechter die de beslissing over het inzagerecht heeft gegeven.

Tot slot wijzigen ook de regels voor de waardering van het bewijs door de rechter. Zo gaat de vrije bewijswaardering ook gelden voor verklaringen die een partij als getuige aflegt. De beperkte bewijskracht van partijgetuigenverklaringen wordt daarmee afgeschaft, zodat de rechter net zo vrij is in de waardering van een partijgetuigenverklaring als elke andere getuigenverklaring.

Op grond van een bij nota van wijziging ingevoegde overgangsbepaling gelden de artikelen van deze wet uitsluitend voor procedures die op of na de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel bij de rechter aanhangig worden gemaakt. Het procesrecht zoals dat geldt vóór de inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op alle bij de verschillende gerechten aanhangig gemaakte dagvaardingzaken dan wel ingediende verzoekschriften totdat de procedure in die instantie is beëindigd. Als de rechter op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet uitspraak doet, is op een eventuele volgende instantie na het instellen van een rechtsmiddel tegen die uitspraak het nieuwe recht van toepassing.

Inwerkingtreding

Inwerkingtredingsbesluit van 25-03-2024, Stb. 2024, 72

Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht

—De Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met de vereenvoudiging en modernisering van het bewijsrecht (Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht) (Stb. 2024, 62) treedt in werking met ingang van 1 januari 2025. Deze wet is beschreven in NJB 2024/748, afl. 12.

Kamerstukken