Wet van 30 november 2022, Stb. 2022, 499 en inwerkingtredingsbesluit van 6 december 2022, Stb. 2022, 500
Wet tot wijziging van de Participatiewet en enkele andere wetten in verband met het verbeteren van de regeling voor loonkostensubsidie en enkele andere wijzigingen (uitvoeren breed offensief)
—De doelstelling van de Participatiewet is om mensen met arbeidsvermogen naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk. Veel werkgevers zijn enthousiast om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Maar er zijn ook nog te veel werkgevers die twijfelen. Het aandeel werkgevers dat mensen met een arbeidsbeperking in dienst neemt, neemt niet toe. Werkgevers vinden hoe dan ook financiële compensatie een noodzakelijke voorwaarde om met mensen met een arbeidsbeperking die een verminderde productiviteit per uur hebben een arbeidscontract te sluiten. Loonkostensubsidie biedt die financiële compensatie. Uit de evaluatie van de Participatiewet blijkt dat loonkostensubsidie bijdraagt aan de duurzaamheid van banen. Maar werkgevers – vooral de grotere werkgevers met werknemers uit verschillende gemeenten – hebben aangegeven geregeld last te hebben van de complexiteit bij de inzet van het instrument. Het gaat hierbij om ervaren administratieve rompslomp en verschillen tussen gemeenten op het gebied van het werkproces rondom loonkostensubsidie. Om verschillende processen beter te stroomlijnen, wijzigt deze wet de volgende onderdelen:
Loonkostensubsidie
- Een aanscherping van een delegatiebepaling voor het in lagere regelgeving opnemen van voorwaarden waaraan de loonwaardebepaling moet voldoen. Er bestaan nog grote verschillen in werkwijze om tot een loonwaardebepaling te komen. In de wet wordt de uniformering van de loonwaardebepaling ter hand genomen. Behalve op de inhoud van de loonwaardebepaling (zoals een uniform begrippenkader en een uniforme berekeningswijze) richt de uniformering zich ook op het proces (zoals de verzameling van gegevens om tot een loonwaarde te komen, en de vorm van de loonwaarderapportage) en de uitvoering (uniforme kwaliteitseisen voor de professionals).
- Een verordeningsbepaling op grond waarvan gemeenten regels moeten stellen over het administratieve proces rondom loonkostensubsidie. De wet regelt dat gemeenten bij verordening regels stellen over het administratieve proces loonkostensubsidie.
- De wet regelt een beslistermijn wat betreft de toekenning van loonkostensubsidie. Ook wordt een delegatiebepaling gecreëerd om bij amvb regels ten aanzien van de betalingstermijn van loonkostensubsidie vast te leggen.
- Het expliciteren van de mogelijkheid voor werknemer en werkgever om loonkostensubsidie aan te vragen voor die situaties waarin een werkgever of (potentiële) werknemer van oordeel is dat inzet van het instrument loonkostensubsidie kan helpen om een duurzame plaatsing te realiseren, maar waarin de gemeente niet het initiatief neemt.
- Het schrappen van de verordeningbepaling op grond waarvan een deel van de gemeenten het recht op loonkostensubsidie hebben beperkt.
- Het verruimen van de mogelijkheid om loonkostensubsidie in te zetten als al een dienstverband is aangegaan. Het gaat dan om mensen die door gemeenten aan het werk zijn geholpen maar die kort na de start in een dienstbetrekking alsnog verminderd productief blijken te zijn. De verminderde productiviteit moet binnen zes maanden na de start van de dienstbetrekking zijn geconstateerd.
Persoonlijke ondersteuning
- Een (aspirant) werkgever of (aspirant) werknemer uit de gemeentelijke doelgroep kan een aanvraag bij de gemeente indienen voor ondersteuning op maat.
- Het aanscherpen van de verordeningsbepaling met betrekking tot persoonlijke ondersteuning en andere voorzieningen. In de verordening dienen bepaalde zaken die voor persoonlijke ondersteuning relevant zijn te worden bepaald. Het betreft met name de omvang, intensiteit, kwaliteit van de jobcoach, de integraliteit van de persoonlijke ondersteuning en het aanbod van andere werkvoorzieningen dat beschikbaar is.
- Het creëren van de mogelijkheid voor lagere regelgeving als dat nodig is.
Werken moet lonen
De wet voegt aan de Participatiewet een vrijlatingsregeling toe voor mensen die vanwege een arbeidsbeperking met toepassing van loonkostensubsidie werkzaam zijn en een inkomen hebben dat lager is dan de toepasselijke bijstandsnorm en geen medische urenbeperking hebben. Het gaat hier om een vrijlatingsregeling die specifiek van toepassing is op inkomsten uit werkzaamheden die met toepassing van loonkostensubsidie worden verricht. De wet voorziet in een tijdelijke vrijlating voor de duur van 12 maanden voor mensen die werken met loonkostensubsidie, met de mogelijkheid van verlenging van deze vrijlatingsduur wanneer er naar het oordeel van het college in de persoon gelegen omstandigheden zijn, die uitbreiding van de uren (vrijwel) onmogelijk maakt. Naast het reguliere inkomen uit arbeid, vallen ook inkomensbestanddelen als gratificaties, dertiende maand, bonussen e.d. onder inkomen uit arbeid en dus óók onder de vrijlatingsregeling.
No-riskpolis/ziekmelding
Deze wet wijzigt de Ziektewet waardoor het UWV bij het vaststellen van de hoogte van een ZW-uitkering (no-riskpolis) direct rekening kan houden met een doorlopende loonkostensubsidie aan de werkgever. In de tweede plaats wordt de bepaling in de Participatiewet geschrapt dat de loonkostensubsidie moet worden stopgezet tijdens de periode waarop recht bestaat op een ZW-uitkering in verband met een no-riskpolis. Als gevolg van deze wijziging loopt de loonkostensubsidie van de gemeente aan de werkgever gewoon door.
Voor lopende gevallen is overgangsrecht getroffen.
Uitzondering vierwekenzoektermijn voor mensen met een beperking
De Participatiewet maakt een uitzondering op de bestaande vierwekenzoektermijn voor een specifieke groep jongeren met beperkingen, namelijk jongeren met een medische urenbeperking en jongeren die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie. Bij een eerste melding van een jongere is dit echter nog niet bekend. Daarom worden ook jongeren uitgezonderd die in het jaar voorafgaand aan eerste melding en aanvraag bijstand het praktijkonderwijs (Pro) of het voortgezet speciaal onderwijs (Vso) hebben verlaten. De uitzondering van de vier weken zoektermijn voor deze jongeren geldt gedurende het eerste jaar na de eerste melding en aanvraag van bijstand. Daarnaast regelt de wet de bevoegdheid voor gemeenten om aan jongeren binnen de vier weken zoektermijn ondersteuning te bieden gericht op arbeidsinschakeling.
Bij nota van wijziging is aan de wet toegevoegd:
- Studenten van wie is vastgesteld dat zij niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, kunnen onder voorwaarden een aanvraag doen voor een individuele studietoeslag. De wet voert de volgende verbeteringen voor deze regeling door:
- herdefiniëren van de doelgroep en het creëren van het recht op studietoeslag met een geharmoniseerd normbedrag;
- schrappen van de leeftijdsgrens;
- de regeling uit de bijstandsystematiek halen;
- schrappen van de vermogenstoets en verrekenen eigen inkomsten;
- introduceren van de inlichtingenplicht;
- uitvoering en flankerend beleid. (Kamerstukken II 2019/20, 35394, nr. 5)
- Geregeld is dat art. 10d lid 10 Participatiewet blijft bestaan voor diegene die werkt in een dienstbetrekking in Nederland waarbij loonkostensubsidie als bedoeld in art. 10d wordt verleend, als diegene verhuist naar een andere lidstaat van de Europese Unie, Europese Economische Ruimte of Zwitserland en zijn dienstbetrekking in Nederland in stand blijft. (Kamerstukken II 2021/22, 35394, nr. 20)
- De leeftijdsgrens waarop iemand als kostendelende medebewoner voor de kostendelersnorm wordt aangemerkt is verhoogd van 21 naar 27 jaar. Ten tweede is een aantal wijzigingen dat te maken heeft met het loonkostenvoordeel banenafspraak geschrapt en is een wettelijke grondslag opgenomen voor het verder opschorten van de quotumheffing. (Kamerstukken II 2021/22, 35394, nr. 22)
Inwerkingtreding
De artikelen I tot en met IIIf van de wet treden in werking met ingang van 1 juli 2023, met uitzondering van de artikelen I, onderdelen Ga, H en I, II, en IIIc tot en met IIIf welke met ingang van 1 januari 2023 in werking treden. Artikel IIIg treedt in werking met ingang van 14 december 2022 en werkt terug tot en met 1 januari 2022.
Kamerstukken
- TK 2019/20, 35394, nr. 1
- TK 2019/20, 35394, nr. 2
- TK 2019/20, 35394, nr. 3
- TK 2019/20, 35394, nr. 4
- TK 2019/20, 35394, nr. 5
- TK 2019/20, 35394, nr. 6
- TK 2019/20, 35394, nr. 7
- TK 2019/20, 35394, nr. 8
- TK 2019/20, 35394, nr. 12
- TK 2020/21, 35394, nr. 19
- TK 2021/22, 35394, nr. 20
- TK 2021/22, 35394, nr. 21
- TK 2021/22, 35394, nr. 23
- TK 2021/22, 35394, nr. 47
- TK 2022/23, 35394, nr. 48
- EK 2020/21, 35394, nr. A
- EK 2021/22, 35394, nr. B
- EK 2022/23, 35394, nr. C
- EK 2022/23, 35394, nr. D
- EK 2022/23, 35394, nr. E
- EK 2022/23, 35394, nr. F